1大衛有意為耶和華建殿(撒下7:1~17)大衛住在自己宮中的時候,他對拿單先知說:“看哪,我住在香柏木做的王宮,耶和華的約櫃卻在帳幕裡。”
1Het geschiedde nu, als David in zijn huis woonde, dat David tot Nathan, den profeet, zeide: Zie, ik woon in een cederen huis, maar de ark des verbonds des HEEREN onder gordijnen.
2拿單對大衛說:“你可以照你的心意去作,因為 神與你同在。”
2Toen zeide Nathan tot David: Doe alles, wat in uw hart is, want God is met u.
3當夜, 神的話臨到拿單,說:
3Maar het geschiedde in denzelven nacht, dat het woord Gods tot Nathan kwam, zeggende:
4“你去對我的僕人大衛說:‘耶和華這樣說:你不可建殿給我居住。
4Ga heen en zeg tot David, Mijn knecht: Alzo zegt de HEERE: Gij zult Mij geen huis bouwen, om in te wonen.
5因為自從我領以色列人上來那天起,直到今日,我都未曾住過殿宇,只是從這帳幕到那帳幕,從這帳棚到那帳棚。
5Want Ik heb in geen huis gewoond van dien dag af, dat Ik Israel heb opgevoerd tot dezen dag toe; maar Ik ben gegaan van tent tot tent, en van tabernakel tot tabernakel.
6我和以色列眾人,無論走到甚麼地方,從沒有向以色列的一個士師,就是我所吩咐牧養我的子民的,說:你們為甚麼不給我建造香柏木的殿宇呢?’
6Overal, waar Ik gewandeld heb met geheel Israel, heb Ik wel een woord gesproken tot een van de richters van Israel, denwelken Ik gebood Mijn volk te weiden, zeggende: Waarom bouwt gijlieden Mij geen cederen huis?
7現在你要對我的僕人大衛說:‘萬軍之耶和華這樣說:我把你從羊圈中選召出來,使你不再跟隨羊群,使你作領袖管治我的子民以色列。
7Nu dan, alzo zult gij zeggen tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Ik heb u van de schaapskooi genomen, van achter de schapen, opdat gij een voorganger over Mijn volk Israel zoudt zijn;
8無論你到哪裡去,我總與你同在;在你面前消滅你所有的仇敵;我必使你獲得名聲,好像世上偉人的名聲一樣。
8En Ik ben met u geweest overal, waar gij heengegaan zijt, en Ik heb al uw vijanden uitgeroeid van voor uw aangezicht; en Ik heb u een naam gemaakt, gelijk de naam is der groten, die op de aarde zijn.
9我要為我的子民以色列人選定一個地方,栽培他們,使他們住在自己的地方,不再受攪擾,也不再像從前被惡徒苦害他們,
9En Ik heb voor Mijn volk Israel een plaats besteld, en hem geplant, dat hij aan zijn plaats wone, en niet meer heen en weder gedreven worde; en de kinderen der verkeerdheid zullen hem niet meer krenken, gelijk als in het eerst.
10好像我吩咐士師統治我的子民以色列人的日子一樣。我必制伏你所有的仇敵,並且我告訴你,耶和華必為你建立家室。
10En van die dagen af, dat Ik geboden heb richters te wezen over Mijn volk Israel; en heb al uw vijanden vernederd; ook heb Ik u te kennen gegeven, dat u de HEERE een huis bouwen zal.
11你的壽數滿足,歸你列祖那裡的時候,我必興起你的後裔接替你,他是你的眾子中的一位;我必堅立他的國。
11En het zal geschieden, als uw dagen zullen vervuld zijn, dat gij heengaat tot uw vaderen, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, hetwelk uit uw zonen zijn zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen.
12他要為我建造殿宇,我必堅立他的王位,直到永遠。
12Die zal Mij een huis bouwen, en Ik zal zijn stoel bevestigen tot in der eeuwigheid.
13我要作他的父親,他要作我的兒子;我的慈愛必不離開他,像離開在你以前的那位一樣;
13Ik zal hem tot een Vader zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn; en Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wenden, gelijk als Ik die weggenomen heb van dien, die voor u geweest is;
14我卻要把他堅立在我的家裡和我的國裡,直到永遠;他的王位必永遠堅立。’”
14Maar Ik zal hem in Mijn huis bestendig maken, en in Mijn Koninkrijk tot in eeuwigheid; en zijn stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid.
15拿單就按著這一切話和他所見的一切,告訴了大衛。
15Naar al deze woorden, en naar dit ganse gezicht, alzo sprak Nathan tot David.
16大衛的禱告與稱頌(撒下7:18~29)於是大衛王進去,坐在耶和華面前,說:“耶和華 神啊,我是甚麼人?我的家算甚麼,你竟帶領我到這個地步?
16Toen kwam de koning David in, en bleef voor het aangezicht des HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, HEERE God, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt?
17 神啊,這在你眼中看為小事,你對你僕人的家的未來發出應許!耶和華 神啊,你看我好像一個高貴的人。
17En dit is klein in Uw ogen geweest, o God! daarom hebt Gij van het huis Uws knechts tot van verre heen gesproken, en Gij hebt mij naar menselijke wijze voorzien met deze verhoging, o HEERE God!
18你把榮耀加在你僕人身上,我還有甚麼話可以對你說呢?你認識你的僕人。
18Wat zal David meer bij U daartoe voegen, vanwege de eer aan Uw knecht? Doch Gij kent Uw knecht wel.
19耶和華啊,為了你僕人的緣故,也是按著你的心意,你行了這一切大事,為要使人知道這一切大事。
19HEERE, om Uws knechts wil, en naar Uw hart, hebt Gij al dezen grote dingen gedaan, om al deze grote dingen bekend te maken.
20耶和華啊,照著我們耳中所聽見的,沒有誰能與你相比;除你以外,再沒有別的神。
20HEERE, er is niemand gelijk Gij, en er is geen God behalve Gij, naar alles, wat wij met onze oren gehoord hebben.
21世上有哪一個國能比得上你的子民以色列呢? 神親自把他們救贖出來,作自己的子民,又在你從埃及所救贖出來的子民面前驅逐列國,以大而可畏的事建立自己的名。
21En wie is als Uw volk Israel, een enig volk op de aarde, hetwelk God heengegaan is Zich tot een volk te verlossen, dat Gij U een Naam maaktet van grote en verschrikkelijke dingen, met de heidenen uit te stoten van het aangezicht Uws volks, hetwelk Gij uit Egypte verlost hebt?
22你使你的子民以色列永遠作你的子民;耶和華啊,你也作了他們的 神。
22En Gij hebt Uw volk Israel U ten volk gemaakt tot in der eeuwigheid; en Gij, HEERE, zijt hun tot een God geworden.
23耶和華啊,現在求你永遠堅立你應許你僕人和他的家的話,照著你所說的實行吧。
23Nu dan, HEERE, het woord, dat Gij over Uw knecht gesproken hebt, en over zijn huis, dat worde waar tot in eeuwigheid; en doe, gelijk als Gij gesproken hebt.
24願你的名永遠堅立、尊大,以致人人都說:‘萬軍之耶和華以色列的 神,實在是以色列人的 神。’這樣,你僕人大衛的家就在你面前得到堅立了。
24Ja, het worde waar, en Uw Naam worde groot gemaakt tot in eeuwigheid, dat men zegge: De HEERE der heirscharen, de God van Israel, is Israels God; en het huis van David, Uw knecht, zij bestendig voor Uw aangezicht.
25我的 神啊,因為你啟示了你的僕人,要你的僕人為你建造殿宇,所以你僕人才敢在你面前這樣禱告。
25Want Gij, mijn God, hebt voor het oor Uws knechts geopenbaard, dat Gij hem een huis bouwen zoudt; daarom heeft Uw knecht in zijn hart gevonden, om voor Uw aangezicht te bidden.
26耶和華啊,唯有你是 神,你曾應許把這福氣賜給你的僕人;
26Nu dan, HEERE, Gij zijt die God; en Gij hebt dit goede over Uw knecht gesproken.
27現在請你賜福你僕人的家,使它在你面前永遠存留。耶和華啊,因為你已經賜福了你僕人的家,它必永遠蒙福。”
27Nu dan, het heeft U beliefd te zegenen het huis Uws knechts, dat het in eeuwigheid voor Uw aangezicht zij; want Gij, HEERE, hebt het gezegend, en het zal gezegend zijn in eeuwigheid.