1南北兩國聯合攻打拉末(代下18:2~3)亞蘭人和以色列人之間,連續三年沒有戰爭。
1En zij zaten drie jaren stil, dat er geen krijg was tussen Syrie en tussen Israel.
2到了第三年,猶大王約沙法下去見以色列王。
2Maar het geschiedde in het derde jaar, als Josafat, de koning van Juda, tot den koning van Israel afgekomen was,
3以色列王對他的臣僕說:“你們知道嗎?基列的拉末原屬於我們,我們怎可靜坐不動,不把它從亞蘭王的手中奪回來呢?”
3Dat de koning van Israel tot zijn knechten zeide: Weet gij, dat Ramoth in Gilead onze is? En wij zijn stil, zonder dat te nemen uit de hand van den koning van Syrie.
4亞哈問約沙法:“你肯與我一起到基列的拉末去作戰嗎?”約沙法回答以色列王:“你我不分彼此,我的人民就像是你的人民,我的戰馬就像是你的戰馬。”
4Daarna zeide hij tot Josafat: Zult gij met mij trekken in den strijd naar Ramoth in Gilead? En Josafat zeide tot den koning van Israel: Zo zal ik zijn gelijk gij zijt, zo mijn volk als uw volk, zo mijn paarden als uw paarden.
5以色列的假先知都預言戰勝(代下18:4~11)約沙法又對以色列王說:“現在請你先求問耶和華。”
5Verder zeide Josafat tot den koning van Israel: Vraag toch als heden naar het woord des HEEREN.
6於是以色列王把眾先知聚集了來,約有四百人,問他們:“我可以去攻打基列的拉末嗎?或是應當忍耐不去呢?”他們說:“你可以上去,主必把那城交在王的手裡。”
6Toen vergaderde de koning van Israel de profeten, omtrent vierhonderd man, en hij zeide tot hen: Zal ik tegen Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En zij zeiden: Trek op, want de HEERE zal ze in de hand des konings geven.
7約沙法說:“這裡不是還有耶和華的先知,我們可以求問他嗎?”
7Maar Josafat zeide: Is hier niet nog een profeet des HEEREN, dat wij het van hem vragen mochten?
8以色列王對約沙法說:“還有一個人,我們可以託他求問耶和華。不過我憎恨他,因為他對我說的預言,都是凶話,不是吉話。這人就是音拉的兒子米該雅。”但約沙法說:“請王不要這麼說。”
8Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Er is nog een man, om door hem den HEERE te vragen; maar ik haat hem, omdat hij over mij niets goeds profeteert, maar kwaad: Micha, de zoon van Jimla. En Josafat zeide: De koning zegge niet alzo!
9於是王召了一位太監來,說:“快去把音拉的兒子米該雅召來!”
9Toen riep de koning van Israel een kamerling, en hij zeide: Haal haastelijk Micha, den zoon van Jimla.
10以色列王和猶大王約沙法穿著朝服,在撒瑪利亞城門口的廣場上,各人坐在自己的王位上;所有的先知都在他們面前說預言。
10De koning van Israel nu, en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn troon, bekleed met hun klederen, op het plein, aan de deur der poort van Samaria; en al de profeten profeteerden in hun tegenwoordigheid.
11基拿拿的兒子西底家做了些鐵角,說:“耶和華這樣說:‘你要用這些鐵角牴觸亞蘭人,直到把他們完全消滅。’”
11En Zedekia, de zoon van Kenaana, had zich ijzeren horens gemaakt; en hij zeide: Zo zegt de HEERE: Met deze zult gij de Syriers stoten, totdat gij hen gans verdaan zult hebben.
12所有的先知也都這樣預言說:“你可以上基列的拉末去,必得勝利!因為耶和華必把那城交在王的手裡。”
12En al de profeten profeteerden alzo, zeggende: Trek op naar Ramoth in Gilead, en gij zult voorspoedig zijn; want de HEERE zal hen in de hand des konings geven.
13只有米該雅預言戰敗(代下18:12~22)那去召米該雅的使者對米該雅說:“看哪,這裡的眾先知都異口同聲地對王說吉話,請你與他們一樣說吉話。”
13De bode nu, die heengegaan was, om Micha te roepen, sprak tot hem, zeggende: Zie toch, de woorden der profeten zijn uit een mond goed tot den koning; dat toch uw woord zij, gelijk als het woord van een uit hen, en spreek het goede.
14米該雅說:“我指著永活的耶和華起誓,耶和華吩咐我甚麼,我就說甚麼。”
14Doch Micha zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft, hetgeen de HEERE tot mij zeggen zal, dat zal ik spreken.
15米該雅來到王那裡的時候,王就問他:“米該雅啊,我們可以到基列的拉末去作戰嗎?或是要忍耐不去呢?”米該雅回答亞哈:“你可以上去,必得勝利,因為耶和華必把那城交在王的手裡!”
15Als hij tot den koning gekomen was, zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zullen wij het nalaten? En hij zeide tot hem: Trek op, en gij zult voorspoedig zijn, want de HEERE zal ze in de hand des konings geven.
16王對他說:“我要囑咐你多少次,你才奉耶和華的名對我只說真話呢?”
16En de koning zeide tot hem: Tot hoe vele reizen zal ik u bezweren, opdat gij tot mij niet spreekt, dan alleen de waarheid, in den Naam des HEEREN?
17米該雅說:“我看見以色列人四散在山上,好像沒有牧人的羊群一樣;耶和華說:‘這些人沒有主人,使他們平平安安各自回家吧!’”
17En hij zeide: Ik zag het ganse Israel verstrooid op de bergen, gelijk schapen, die geen herder hebben; en de HEERE zeide: Dezen hebben geen heer; een iegelijk kere weder naar zijn huis in vrede.
18以色列王對約沙法說:“我不是告訴過你,這人對我說的預言,總不說吉話,只說凶話嗎?”
18Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Heb ik tot u niet gezegd: Hij zal over mij niets goed, maar kwaads profeteren?
19米該雅說:“因此,你要聽耶和華的話;我看見耶和華坐在他的寶座上,天上的萬軍都侍立在他的左右。
19Verder zeide hij: Daarom hoort het woord des HEEREN: Ik zag den HEERE, zittende op Zijn troon, en al het hemelse heir staande nevens Hem, aan Zijn rechter hand en aan Zijn linkerhand.
20耶和華說:‘誰去引誘亞哈,使他上基列的拉末陣亡呢?’有說這樣的,有說那樣的。
20En de HEERE zeide: Wie zal Achab overreden, dat hij optrekke en valle te Ramoth in Gilead? De een nu zeide aldus, en de andere zeide alzo.
21後來有一個靈出來,站在耶和華面前,說:‘我去引誘他。’耶和華問他:‘你用甚麼方法呢?’
21Toen ging een geest uit, en stond voor het aangezicht des HEEREN, en zeide: Ik zal hem overreden. En de HEERE zeide tot hem: Waarmede?
22他回答:‘我要出去,在亞哈所有先知的口中,作說謊的靈。’耶和華說:‘你可以去引誘他,你也必能成功,你去這樣行吧!’
22En hij zeide: Ik zal uitgaan, en een leugengeest zijn in den mond van al zijn profeten. En Hij zeide: Gij zult overreden, en zult het ook vermogen; ga uit en doe alzo.
23現在,耶和華已經把說謊的靈放在你這些先知的口中,耶和華已經命定災禍臨到你。”
23Nu dan, zie, de HEERE heeft een leugengeest in den mond van al deze uw profeten gegeven; en de HEERE heeft kwaad over u gesproken.
24米該雅受辱被囚(代下18:23~27)基拿拿的兒子西底家近前來,打米該雅的臉頰說:“耶和華的靈怎樣離開了我,去與你說話呢?”
24Toen trad Zedekia, de zoon van Kenaana, toe, en sloeg Micha op het kinnebakken; en hij zeide: Door wat weg is de geest des HEEREN van mij doorgegaan, om u aan te spreken?
25米該雅說:“你進密室躲藏的那一天,就必看見了。”
25En Micha zeide: Zie, gij zult het zien, op dienzelfden dag, als gij zult gaan van kamer in kamer, om u te versteken.
26以色列王說:“把米該雅帶回去,交給市長亞們和王的兒子約阿施,
26De koning van Israel nu zeide: Neem Micha, en breng hem weder tot Amon, den overste der stad, en tot Joas, den zoon des konings;
27說:‘王這樣吩咐:把這人囚在監裡,少給他食物和水,直到我平平安安回來。’”
27En gij zult zeggen: Zo zegt de koning: Zet dezen in het gevangenhuis, en spijst hem met brood der bedruktheid, en met water der bedruktheid, totdat ik met vrede weder kom.
28米該雅說:“如果你真的可以平平安安回來,那麼耶和華就沒有藉著我說話了。”他又說:“眾民啊,你們都要聽。”
28En Micha zeide: Indien gij enigszins met vrede wederkomt, zo heeft de HEERE door mij niet gesproken! Verder zeide hij: Hoort, gij volken altegaar!
29亞哈陣亡(代下18:28~34)於是,以色列王和猶大王約沙法上基列的拉末去了。
29Alzo toog de koning van Israel en Josafat, de koning van Juda, op naar Ramoth in Gilead.
30以色列王對約沙法說:“我要改裝上戰場去了;你可以仍穿自己的朝服。”於是以色列王改裝到戰場去了。
30En de koning van Israel zeide tot Josafat: Als ik mij versteld heb, zal ik in den strijd komen; maar gij, trek uw klederen aan. Alzo verstelde zich de koning van Israel, en kwam in den strijd.
31亞蘭王曾經囑咐他的三十二個戰車長說:“無論大小將兵,你們都不要與他們爭戰,只要與以色列王爭戰。”
31De koning nu van Syrie had geboden aan de oversten der wagenen, van welke hij twee en dertig had, zeggende: Gij zult noch kleinen noch groten bestrijden, maar den koning van Israel alleen.
32戰車長們看見約沙法的時候,就說:“這人必是以色列王。”他們就轉過去與他爭戰,約沙法便喊叫起來。
32Het geschiedde dan, als de oversten der wagenen Josafat zagen, dat zij zeiden: Gewisselijk, die is de koning van Israel, en zij keerden zich naar hem, om te strijden; maar Josafat riep uit.
33戰車長們一見他不是以色列王,就轉回來,不追趕他了。
33En het geschiedde, als de oversten der wagenen zagen, dat hij de koning van Israel niet was, dat zij zich van achter hem afkeerden.
34有一個人隨便射了一箭,竟射中了以色列王鐵甲與護胸甲之間的地方。王對駕車的說:“你把車轉過來,載我離開戰場吧!我受了重傷。”
34Toen spande een man den boog in zijn eenvoudigheid, en schoot den koning van Israel tussen de gespen en tussen het pantsier. Toen zeide hij tot zijn voerman: Keer uw hand, en voer mij uit het leger, want ik ben zeer verwond.
35那一天戰爭不斷升級,有人扶著王站在車上抵擋亞蘭人。到了黃昏,王就死了;血從傷口流到戰車的底下去。
35En de strijd nam op denzelven dag toe, en de koning werd met den wagen staande gehouden tegenover de Syriers; maar hij stierf des avonds, en het bloed der wonde vloeide in den bak des wagens.
36約在日落的時候,有命令傳遍軍中說:“各歸各城,各歸各地吧。”
36En er ging een uitroeping door het heirleger, als de zon onderging, zeggende: Een ieder kere naar zijn stad, en een ieder naar zijn land!
37王死了以後,人們把他送回撒瑪利亞,埋葬在那裡。
37Alzo stierf de koning, en werd naar Samaria gebracht; en zij begroeven den koning te Samaria.
38他們在撒瑪利亞的池旁,妓女洗澡的地方清洗戰車,有狗來舔亞哈的血,正如耶和華說過的話一樣。
38Als men nu den wagen in den vijver van Samaria spoelde, lekten de honden zijn bloed, waar de hoeren wiesen, naar het woord des HEEREN,, dat Hij gesproken had.
39亞哈其餘的事蹟,他所作的一切,他建造的象牙宮和他重建的一切城鎮,不是都記在以色列諸王的年代誌上嗎?
39Het overige nu der geschiedenissen van Achab, en al wat hij gedaan heeft, en het elpenbenen huis, dat hij gebouwd heeft, en al de steden, die hij gebouwd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israel?
40亞哈與他的列祖同睡,他的兒子亞哈謝接續他作王。
40Alzo ontsliep Achab met zijn vaderen; en zijn zoon Ahazia werd koning in zijn plaats.
41約沙法作猶大王(代下17:1~6,20:31~21:1)以色列王亞哈第四年,亞撒的兒子約沙法登基作猶大王。
41Josafat nu, de zoon van Asa, werd koning over Juda, in het vierde jaar van Achab, den koning van Israel.
42約沙法登基的時候是三十五歲;他在耶路撒冷作王二十五年。他母親名叫阿蘇巴,是示利希的女兒。
42Josafat was vijf en dertig jaren oud, als hij koning werd, en regeerde vijf en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Azuba, de dochter van Silchi.
43約沙法遵行他父親亞撒所行的一切,總不偏離,行耶和華看為正的事。只是邱壇還沒有廢去,人民仍在邱壇上獻祭燒香(“只是邱壇……獻祭燒香。”《馬索拉抄本》為22:44)。
43En hij wandelde in al den weg van zijn vader Asa; hij week niet daarvan, doende dat recht was in de ogen des HEEREN.
44約沙法王與以色列王和平相處。(本節在《馬索拉抄本》為22:45)
44Evenwel werden de hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten.
45約沙法其餘的事蹟,他作過的英勇的事和他怎樣爭戰的事,不是都寫在猶大列王的年代誌上嗎?
45En Josafat maakte vrede met den koning van Israel.
46約沙法把父親亞撒在世時遺留下來的廟妓都從國中除滅。
46Het overige nu der geschiedenissen van Josafat, en zijn macht, die hij bewezen heeft, en hoe hij geoorloogd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda?
47那時,以東沒有王,由總督統治。
47Ook deed hij uit het land weg de overige schandjongens, die in de dagen van zijn vader Asa overgebleven waren.
48約沙法建造了他施船隻,要到俄斐去運金子,可是不能開船,因為船隻在以旬.迦別壞了。
48Toen was er geen koning in Edom, maar een stadhouder des konings.
49那時亞哈的兒子亞哈謝對約沙法說:“讓我的僕人與你的僕人一同坐船去吧!”但是約沙法不肯。
49En Josafat maakte schepen van Tharsis, om naar Ofir te gaan om goud; maar zij gingen niet, want de schepen werden gebroken te Ezeon-Geber.
50約沙法與他的列祖同睡,與他的列祖一同埋葬在他先祖大衛的城裡;他的兒子約蘭接續他作王。
50Toen zeide Ahazia, de zoon van Achab, tot Josafat: Laat mijn knechten met uw knechten op de schepen varen; maar Josafat wilde niet.
51亞哈謝作以色列王猶大王約沙法第十七年,亞哈的兒子亞哈謝在撒瑪利亞登基作以色列王。他作以色列王兩年。
51En Josafat ontsliep met zijn vaderen, en werd bij zijn vaderen begraven in de stad van zijn vader David; en zijn zoon Joram werd koning in zijn plaats.
52他行耶和華看為惡的事,行他父親的道和他母親的道,又行尼八的兒子耶羅波安使以色列人陷在罪中的道。
52Ahazia, de zoon van Achab, werd koning over Israel te Samaria, in het zeventiende jaar van Josafat, den koning van Juda, en regeerde twee jaren over Israel.
53他事奉巴力,敬拜巴力,照著他父親所行的一切惹耶和華以色列的 神發怒。
53En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; want hij wandelde in den weg van zijn vader, en in den weg van zijn moeder, en in den weg van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen deed. [ (I Kings 22:54) En hij diende Baal, en boog zich voor hem, en vertoornde den HEERE, den God Israels, naar alles, wat zijn vader gedaan had. ]