1所羅門宣告建殿的理由(王上8:12~21)那時所羅門說:“耶和華曾說他要住在幽暗之中。
1Toen zeide Salomo: De HEERE heeft gezegd, dat Hij in de donkerheid zou wonen.
2我已經為你建造了巍峨的殿宇,作你永遠居住的地方。”
2En ik heb U een huis ter woonstede gebouwd, en een vaste plaats tot Uw eeuwige woning.
3然後王轉過來,給以色列全體會眾祝福,以色列全體會眾都站著。
3Daarna wendde de koning zijn aangezicht om, en zegende de ganse gemeente van Israel; en de ganse gemeente van Israel stond.
4所羅門說:“耶和華以色列的 神是應當稱頌的!他親口對我的父親大衛應許的,已親手作成了,他說:
4En hij zeide: Geloofd zij de HEERE, de God van Israel, Die met Zijn mond tot mijn vader David gesproken heeft, en heeft het met Zijn handen vervuld, zeggende:
5‘自從我領我的子民從埃及地出來的那天,我沒有在以色列眾支派中,揀選一座城建造殿宇,使我的名留在那裡;我也沒有揀選一個人作領袖,統治我的子民以色列。
5Van dien dag af, dat Ik Mijn volk uit Egypteland uitgevoerd heb, heb Ik geen stad verkoren uit alle stammen van Israel, om een huis te bouwen, dat Mijn Naam daar zou wezen; en geen man verkoren om een voorganger te zijn over Mijn volk Israel.
6我卻揀選了耶路撒冷,使我的名留在那裡;也揀選了大衛,統治我的子民以色列。’
6Maar Ik heb Jeruzalem verkoren, dat Mijn Naam daar zou wezen; en Ik heb David verkoren, dat hij over Mijn volk Israel wezen zou.
7我的父親大衛有心要為耶和華以色列的 神的名建造殿宇。
7Het was ook in het hart van mijn vader David, een huis te bouwen den Naam des HEEREN, des Gods van Israel.
8耶和華卻對我的父親大衛說:‘你心想要為我的名建造殿宇,你心意很好;
8Maar de HEERE zeide tot mijn vader David: Dewijl dat in uw hart geweest is, Mijn Naam een huis te bouwen, gij hebt welgedaan, dat het in uw hart geweest is.
9不過不是由你建造殿宇,而是你的兒子,你親生的兒子,他必為我的名建殿。’
9Evenwel, gij zult dat huis niet bouwen, maar uw zoon, die uit uw lenden voortkomen zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen.
10現在耶和華實現了他的應許,我已經起來接續我的父親大衛,坐上了以色列的王位,就像耶和華所說的;我為耶和華以色列的 神的名建造了這殿。
10Zo heeft de HEERE Zijn woord bevestigd, dat Hij gesproken had; want ik ben opgestaan in de plaats van mijn vader David, en ik zit op den troon van Israel, gelijk als de HEERE gesproken heeft; en ik heb een huis gebouwd den Naam des HEEREN, des Gods van Israel.
11我也把約櫃安放在殿裡,約櫃中有耶和華和以色列人所立的約。”
11En ik heb daar de ark gesteld, waarin het verbond des HEEREN is, hetwelk Hij maakte met de kinderen Israels.
12所羅門獻殿的禱告(王上8:22~53)所羅門在以色列全體會眾面前,站在耶和華的祭壇前,張開雙手;
12En hij stond voor het altaar des HEEREN, tegenover de ganse gemeente van Israel; en hij breidde zijn handen uit;
13原來所羅門做了一座銅臺,長兩公尺兩公寸,寬兩公尺兩公寸,高一公尺三公寸,安放在外院中。那時他站在銅臺上,在以色列全體會眾面前,屈膝下跪,向天張開雙手,
13(Want Salomo had een koperen gestoelte gemaakt, en had het gesteld in het midden des voorhofs; zijnde vijf ellen in zijn lengte en vijf ellen in zijn breedte, en drie ellen in zijn hoogte; en hij stond daarop, en knielde op zijn knieen voor de ganse gemeente van Israel, en breidde zijn handen uit naar den hemel.)
14說:“耶和華以色列的 神啊,天上地下沒有神可以和你相比的,你向那些一心行在你面前的僕人,常是守約施慈愛的;
14En hij zeide: HEERE, God van Israel, er is geen God gelijk Gij, in den hemel noch op de aarde, houdende het verbond en de weldadigheid aan Uw knechten, die voor Uw aangezicht met hun ganse hart wandelen;
15你對你的僕人我父親大衛所應許的,你都遵守了,你親口應許,也親手成全,就像今日一樣。
15Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt, wat Gij tot hem gesproken hadt; want met Uw mond hebt Gij gesproken, en met Uw hand vervuld, gelijk het te dezen dage is.
16耶和華以色列的 神啊,你應許你的僕人我父親大衛說:‘只要你的子孫謹守他們的行為,遵守我的律法,像你在我面前所行的一樣,你就不會斷人在我面前坐上以色列的王位。’現在求你應驗這話吧。
16En nu, HEERE, God van Israel, houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt, zeggende: Geen man zal u van voor Mijn aangezicht afgesneden worden, die zitte op den troon van Israel; alleenlijk zo uw zonen hun weg bewaren, om te wandelen in Mijn wet, gelijk als gij gewandeld hebt voor Mijn aangezicht.
17耶和華以色列的 神啊,現在求你實現你向你的僕人大衛應許的話吧!
17Nu dan, o HEERE, God van Israel! Laat Uw woord waar worden, hetwelk Gij gesproken hebt tot Uw knecht, tot David.
18“ 神真的要和人住在地上嗎?看哪,天和天上的天也容不下你,何況我建造的這殿呢?
18Maar waarlijk, zou God bij de mensen op de aarde wonen? Ziet de hemelen, ja, de hemel der hemelen, zouden U niet begrijpen, hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb?
19耶和華我的 神啊,求你垂注你僕人的禱告和祈求,聆聽你僕人在你面前所發的呼喊和禱告。
19Wend U dan nog tot het gebed Uws knechts, en tot zijn smeking, o HEERE, mijn God, om te horen naar het geroep en naar het gebed, dat Uw knecht voor Uw aangezicht bidt.
20求你張開眼睛,晝夜看顧這殿,就是看顧你所說要立你名的地方;求你垂聽你僕人向著這地方所發的禱告。
20Dat Uw ogen open zijn, dag en nacht, over dit huis, over de plaats, van dewelke Gij gezegd hebt, Uw Naam daar te zullen zetten; om te horen naar het gebed, hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats.
21求你垂聽你的僕人和你的子民以色列的祈求,就是他們向著這地方所發的禱告;求你從天上,從你的居所垂聽,垂聽和赦免。
21Hoor dan naar de smekingen van Uw knecht, en van Uw volk Israel, die in deze plaats zullen bidden; en hoor Gij uit de plaats Uwer woning, uit den hemel, ja, hoor, en vergeef.
22“人若是得罪了鄰舍,有人要他起誓,他就來到這殿,在你的祭壇前起誓;
22Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd hebben, en die hem een eed des vloeks opgelegd zal hebben, om zichzelven te vervloeken, en de eed des vloeks voor Uw altaar in dit huis komen zal;
23求你從天上垂聽,施行你的作為,審判你的僕人,照著惡人所行的報應在他頭上;宣告義人無罪,照著他的義行賞賜他。
23Hoor Gij dan uit den hemel, en doe, en richt Uw knechten, vergeldende den goddeloze, gevende zijn weg op zijn hoofd, en rechtvaardigende den rechtvaardige, gevende hem naar zijn gerechtigheid.
24“如果你的子民以色列得罪了你,以致在仇敵面前被擊敗;後來回心轉意,承認你的名,在這殿裡向你禱告祈求,
24Wanneer ook Uw volk Israel voor het aangezicht des vijands zal geslagen worden, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en zich bekeren, en Uw Naam belijden, en voor Uw aangezicht in dit huis bidden en smeken zullen,
25求你從天上垂聽,赦免你子民以色列的罪,領他們歸回你賜給他們和他們列祖的土地。
25Hoor Gij dan uit den hemel, en vergeef de zonden van Uw volk Israel, en breng hen weder in het land, dat Gij hun en hun vaderen gegeven hebt.
26“你的子民因得罪了你,你懲罰他們,使天閉塞不下雨;如果他們向著這地方禱告,承認你的名,離開他們的罪,
26Als de hemel zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben; en zij in deze plaats bidden, en Uw Naam belijden, en van hun zonden zich bekeren zullen, als Gij hen geplaagd zult hebben;
27求你在天上垂聽,赦免你的僕人和你的子民以色列的罪,把他們當行的正道指教他們,降雨在你的地上,就是你賜給你的子民作產業的地上。
27Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonden Uwer knechten en van Uw volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg, in denwelken zij wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt.
28“國中若是有饑荒、瘟疫、旱風、霉爛、蝗蟲、螞蚱,或是有仇敵圍困城鎮,或是有甚麼災禍,甚麼疾病,
28Als er honger in het land wezen zal, als er pest wezen zal, als er brandkoren of honigdauw, sprinkhanen en kevers wezen zullen, als iemand van zijn vijanden in het land zijner poorten hem belegeren zal, of enige plage, of enige krankheid wezen zal;
29你的子民以色列,無論是個別或是全體,自知自己的災禍和痛苦,向著這殿張開雙手禱告或祈求,
29Alle gebed, alle smeking, die van enig mens, of van al Uw volk Israel geschieden zal, als zij erkennen, een ieder zijn plage en zijn smarte, en een ieder zijn handen in dit huis uitbreiden zal;
30求你從天上你的居所垂聽和赦免他們,你是知道人心的,你必照著各人所行的報應各人;因為只有你知道世人的心。
30Hoor Gij dan uit den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en vergeef, en geef een iegelijk naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij alleen kent het hart van de kinderen der mensen.
31使他們在你賜給我們列祖的地上,一生一世敬畏你,遵行你的道路。
31Opdat zij U vrezen, om te wandelen in Uw wegen, al de dagen, die zij leven zullen op het land, dat Gij onzen vaderen gegeven hebt.
32“至於在你的子民以色列以外的外族人,他們為了你的大名、你大能的手和伸出來的膀臂,從遠方而來;他們來向著這殿禱告的時候,
32Zelfs ook aangaande den vreemde, die van Uw volk Israel niet zijn zal, maar uit verren lande, om Uws groten Naams, en Uwer sterke hand, en Uws uitgestrekten arms wil, komen zal; als zij komen, en bidden zullen in dit huis;
33求你從天上,從你的居所垂聽他們,照著外族人向你呼求的一切而行,使地上萬民都認識你的名,敬畏你,像你的子民以色列一樣;又使他們知道我建造的這殿,是奉為你名的所在。
33Hoor Gij dan uit den hemel, uit de vaste plaats Uwer woning, en doe naar alles, waarom die vreemde tot U roepen zal; opdat alle volken der aarde Uw Naam kennen, zo om U te vrezen, gelijk Uw volk Israel, als om te weten, dat Uw Naam genoemd wordt over dit huis, hetwelk ik gebouwd heb.
34“如果你的子民在你派他們出去的路上,和仇敵作戰,他們向著你揀選的這城,和向著我為你的名建造的這殿向你禱告,
34Wanneer Uw volk in den krijg tegen zijn vijanden uittrekken zal door den weg, dien Gij hen heenzenden zult, en zullen tot U bidden naar den weg dezer stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit huis, hetwelk ik Uw Naam gebouwd heb;
35求你從天上垂聽他們的禱告祈求,使他們得勝。
35Hoor dan uit den hemel hun gebed en hun smeking, en voer hun recht uit.
36“如果你的子民得罪了你(因為世上沒有不犯罪的人),你向他們發怒,把他們交在仇敵面前,以致仇敵把他們擄到外地或遠或近;
36Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er, die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn, en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen, die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in een land, dat verre of nabij is;
37如果他們在被擄去的地方回心轉意,在被擄去的地方祈求你說:‘我們犯了罪了,我們作了孽了,我們行了惡了。’
37En zij in het land, waar zij gevankelijk weggevoerd zijn, weder aan hun hart brengen zullen, dat zij zich bekeren, en tot U smeken in het land hunner gevangenis, zeggende: Wij hebben gezondigd, verkeerdelijk gedaan, en goddelooslijk gehandeld;
38如果他們在被擄去的地方一心一意歸向你,又向著他們自己的地,就是你賜給他們列祖的地,和向著你揀選的這城,以及向著我為你的名建造的這殿禱告,
38En zij zich tot U bekeren, met hun ganse hart en met hun ganse ziel, in het land hunner gevangenis, waar zij hen gevankelijk weggevoerd hebben, en bidden zullen naar den weg huns lands, dat Gij hun vaderen gegeven hebt, en naar deze stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit huis, dat ik Uw Naam gebouwd heb;
39求你從天上,從你的居所垂聽他們的禱告祈求,為他們伸冤,赦免得罪了你的那些子民。
39Hoor dan uit den hemel, uit de vaste plaats Uwer woning, hun gebed en hun smekingen, en voer hun recht uit, en vergeef Uw volk, wat zij tegen U gezondigd zullen hebben.
40“我的 神啊,現在求你張開眼睛,求你的耳朵垂聽在這地方獻上的禱告。
40Nu, mijn God, laat toch Uw ogen open en Uw oren opmerkende zijn tot het gebed dezer plaats.
41現在,耶和華 神啊,求你起來,願你和你有大能的約櫃進入你安息的地方;耶和華 神啊,願你的祭司都披上救恩;願你的聖民在福樂中歡欣。
41En nu, HEERE God, maak U op tot Uw rust, Gij en de ark Uwer kracht; laat Uw priesters, HEERE God, met heil bekleed worden, en laat Uw gunstgenoten over het goede blijde zijn.
42耶和華 神啊,求你不要轉臉不顧你所膏的人:願你記念你向你僕人大衛所施的慈愛。”
42O HEERE God! wend het aangezicht Uws gezalfden niet af; gedenk der weldadigheden van David, Uw knecht.