1王宣讀約書並與 神立約(代下34:29~32)於是王派人召集猶大和耶路撒冷所有的長老到他那裡。
1Toen zond de koning henen, en tot hem verzamelden al de oudsten van Juda en Jeruzalem.
2王登上耶和華的殿,猶大眾人、耶路撒冷所有的居民,還有祭司、先知和眾民,不論大小,都一同前往。王就把在耶和華殿發現的約書所記的一切話都念給他們聽。
2En de koning ging op in het huis des HEEREN, en met hem alle inwoners van Jeruzalem, en de priesters en de profeten, en al het volk, van den minste tot den meeste; en hij las voor hun oren al de woorden van het boek des verbonds, dat in het huis des HEEREN gevonden was.
3王站在柱旁,在耶和華面前立約,要一心一意跟從耶和華,謹守他的誡命、典章和律例,實行這書上所寫有關這約的話。眾民都一同立約。
3De koning nu stond aan den pilaar, en maakte een verbond voor des HEEREN aangezicht, om den HEERE na te wandelen, en Zijn geboden, en Zijn getuigenissen, en Zijn inzettingen met ganser harte en met ganser ziele te houden, bevestigende de woorden dezes verbonds, die in dit boek geschreven zijn. En het ganse volk stond in dit verbond.
4除去偶像與一切惡行(代下34:3~7、33)王吩咐希勒家大祭司、副祭司和守殿門的,把所有為巴力、亞舍拉和天上的萬象所製造的器皿,從耶和華殿裡搬出去,在耶路撒冷城外汲淪谷的田野,把它們燒了。然後把它們的灰燼帶到伯特利去。
4En de koning gebood den hogepriester Hilkia, en den priesteren der tweede ordening, en den dorpelbewaarders, dat zij uit den tempel des HEEREN alle gereedschap, dat voor Baal, en voor het beeld van het bos, en voor al het heir des hemels gemaakt was, uitbrengen zouden; en hij verbrandde dat buiten Jeruzalem in de velden van Kidron, en liet het stof daarvan naar Beth-El dragen.
5他廢除了從前猶大列王所立、在猶大各城的邱壇,和耶路撒冷的周圍焚香拜偶像的祭司。又廢除向巴力、日、月、星辰和天上萬象焚香的人。
5Daartoe schafte hij de Chemarim af, die de koningen van Juda gesteld hadden, opdat men roken zou op de hoogten, in de steden van Juda, en rondom Jeruzalem, mitsgaders, die voor Baal, de zon, en de maan, en de andere planeten, en al het heir des hemels rookten.
6他把亞舍拉像從耶和華殿裡搬走,拿到耶路撒冷外的汲淪溪去,在汲淪溪把它燒毀,磨碎成灰,把灰撒在平民的墳墓上。
6Hij bracht ook het beeld van het bos uit het huis des HEEREN weg, buiten Jeruzalem, tot de beek Kidron, en verbrandde het aan de beek Kidron, en vergruisde het tot stof; en hij wierp het stof daarvan op de graven der kinderen des volks.
7他拆毀在耶和華殿內男性廟妓的房屋,就是婦女為亞舍拉編織袍子的地方。
7Daartoe brak hij de huizen der schandjongens af, die aan het huis des HEEREN waren, alwaar de vrouwen huisjes voor het beeld van het bos weefden.
8他又從猶大各城把祭司們召來,污穢祭司們焚香的邱壇,從迦巴直到別是巴。他又拆毀設在城門的邱壇,就是在市長約書亞門的出入處,在城門的左邊。
8En hij bracht al de priesters uit de steden van Juda, en verontreinigde de hoogten, alwaar die priesters gerookt hadden, van Geba af tot Ber-seba toe; en hij brak de hoogten der poort van Jozua, den overste der stad, was, welke aan iemands linkerhand was, in de stadspoort gaande.
9但是邱壇的祭司不會登上在耶路撒冷耶和華的祭壇,他們只是在他們的兄弟中間吃無酵餅。
9Doch de priesters der hoogten offerden niet op het altaar des HEEREN te Jeruzalem; maar zij aten ongezuurde broden in het midden van hun broederen.
10他又污穢在欣嫩子谷的陀斐特,人在那裡將兒女焚燒獻給摩洛。
10Hij verontreinigde ook Thofeth, dat in het dal der kinderen van Hinnom is, opdat niemand zijn zoon of zijn dochter voor den Molech door het vuur deed gaan.
11他又除去猶大列王獻給日頭的馬匹;這些馬匹是在耶和華殿的入口處,靠近太監拿單.米勒在院子裡的住宅。他又把獻給日頭的戰車用火燒掉。
11En hij schafte de paarden af, die de koningen van Juda voor de zon gesteld hadden, van den ingang van het huis des HEEREN, tot de kamer van Nathan-Melech, den hoveling, die in Parvarim was; en de wagenen der zon verbrandde hij met vuur.
12他又把亞哈斯的樓房頂上,猶大列王所做的祭壇,和瑪拿西在耶和華殿的兩院中所做的祭壇拆毀,就地打碎,把它們的灰塵倒進汲淪溪去。
12Verder de altaren die op het dak der opperzaal van Achaz waren, die de koningen van Juda gemaakt hadden, mitsgaders de altaren, die Manasse in de twee voorhoven van het huis des HEEREN gemaakt had, brak de koning af; en hij verbrijzelde ze van daar, en wierp het stof daarvan in de beek Kidron.
13在耶路撒冷東面、橄欖山南面的邱壇,就是以色列王所羅門為西頓人可憎的神亞斯他錄、摩押人可憎的神基抹,和亞捫人可憎的神米勒公所築的邱壇,王都污穢了。
13De hoogten ook, die vooraan Jeruzalem waren, dewelke waren ter rechterhand van de berg Mashith, die Salomo, de koning van Israel, voor Astoreth, het verfoeisel der Sidoniers, en voor Kamos, het verfoeisel der Moabieten, en voor Milchom, den gruwel der kinderen Ammons, gebouwd had, verontreinigde de koning.
14他又打碎神柱,砍下亞舍拉,把死人的骨頭布滿那個地方。
14Insgelijks brak hij de opgerichte beelden, en roeide de bossen uit; en hij vervulde hun plaats met mensenbeenderen.
15此外,甚至在伯特利的祭壇和那使以色列人陷於罪中的尼八的兒子耶羅波安所做的邱壇,他都拆毀焚燒,壓碎成灰,又把亞舍拉燒了。
15Daartoe ook het altaar, dat te Beth-El was, en de hoogte, die Jerobeam, de zoon van Nebat, dewelke Israel zondigen deed, gemaakt had; te zamen dat altaar en die hoogte brak hij af; ja, hij verbrandde de hoogte, hij vergruisde ze tot stof, en hij verbrandde het bos.
16約西亞轉過身來,看見在山上的墳墓,於是派人把骨頭從墳墓中取出來,燒在祭壇上,污穢它,就像神人從前所宣告的耶和華的話。
16En als Josia zich omkeerde, zag hij de graven, die daar op den berg waren, en zond henen, en nam de beenderen uit de graven, en verbrandde ze op dat altaar, en verontreinigde dat; naar het woord des HEEREN, dat de man Gods uitgeroepen had, die deze woorden uitriep.
17約西亞說:“我看見的這墓碑是誰的呢?”那城的人對他說:“這是以前從猶大來預告你在伯特利祭壇上所作的事的神人的墳墓。”
17Verder zeide hij: Wat is dat voor een grafteken, dat ik zie? En de lieden der stad zeiden tot hem: Het is het graf van den man Gods, die uit Juda kwam, en deze dingen, die gij tegen dit altaar van Beth-El gedaan hebt, uitgeroepen heeft.
18所以王說:“由他吧!不要讓人動他的骨頭。”於是他們沒有碰他的骨頭和那從撒瑪利亞來的先知的骨頭。
18En hij zeide: Laat hem liggen, dat niemand zijn beenderen verroere. Zo bevrijdden zij zijn beenderen, met de beenderen van den profeet, die uit Samaria gekomen was.
19以色列諸王在撒瑪利亞各城市建造,以致激怒耶和華的一切邱壇上的廟堂,約西亞都除去;他照著在伯特利所行的一切對付它們。
19Daartoe nam Josia ook weg al de huizen der hoogten, die in de steden van Samaria waren, die de koningen van Israel gemaakt hadden, om den HEERE tot toorn te verwekken; en hij deed dezelve naar al de daden, die hij te Beth-El gedaan had.
20他又把所有邱壇的祭司都在祭壇上宰了。他把人的骨頭燒在它們上面,然後回到耶路撒冷去了。
20En hij slachtte al de priesteren der hoogten, die daar waren, op de altaren, en verbrandde mensenbeenderen op dezelve. Daarna keerde hij weder naar Jeruzalem.
21王下令守逾越節(代下35:1~19)王又命令眾民說:“照著這約書上所寫的,守逾越節,記念耶和華你們的 神。”
21En de koning gebood het ganse volk, zeggende: Houdt den HEERE, uw God, pascha, gelijk in dit boek des verbonds geschreven is.
22真的自從士師治理以色列的日子以來,以及以色列諸王和猶大列王所有的日子以來,沒有守過像這次的逾越節的。
22Want gelijk dit pascha was er geen gehouden, van de dagen der richteren af, die Israel gericht hadden, noch in al de dagen der koningen van Israel, noch der koningen van Juda.
23只有在約西亞王第十八年,在耶路撒冷守了這逾越節,記念耶和華。
23Maar in het achttiende jaar van den koning Josia, werd dit pascha den HEERE te Jeruzalem gehouden.
24其他改革約西亞也除去在猶大地和耶路撒冷所有招魂的、行巫術的、家神、偶像和一切可憎之物,為要實踐希勒家祭司在耶和華殿裡所尋得的書上所寫律法的話。
24En ook deed Josia weg de waarzeggers, en de duivelskunstenaars, en de terafim, en de drekgoden, en alle verfoeiselen, die in het land van Juda en in Jeruzalem gezien werden; opdat hij bevestigde de woorden der wet, die geschreven waren in het boek, dat de priester Hilkia in het huis des HEEREN gevonden had.
25在他以前沒有王好像他按著摩西一切律法,全心、全性、全力歸向耶和華;在他以後也沒有興起一個王好像他的。
25En voor hem was geen koning zijns gelijke, die zich tot den HEERE, met zijn ganse hart, en met zijn ganse ziel, en met zijn ganse kracht, naar al de wet van Mozes, bekeerd had; en na hem stond zijns gelijke niet op.
26但耶和華並沒有把他向猶大所發的烈怒消除,因瑪拿西種種的惡行激怒了他。
26Nochtans keerde zich de HEERE van den brand Zijns groten toorns niet af, waarmede Zijn toorn brandde tegen Juda, om al de tergingen, waarmede Manasse Hem getergd had.
27耶和華說:“我也要把猶大從我面前趕走,好像我把以色列除去一樣。我要丟棄我所揀選的城市耶路撒冷,以及聖殿,我曾說:‘我的名必立在那裡。’”
27En de HEERE zeide: Ik zal Juda ook van Mijn aangezicht wegdoen, gelijk als Ik Israel weggedaan heb; en Ik zal deze stad Jeruzalem verwerpen, die Ik verkoren heb, en het huis, waarvan Ik gezegd heb: Mijn Naam zal daar wezen.
28約西亞陣亡(代下35:20~36:1)約西亞其餘的事蹟和他所行的一切,不是都寫在猶大列王的年代誌上嗎?
28Het overige nu der geschiedenissen van Josia, en al wat hij gedaan heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda?
29在約西亞的日子,埃及王法老尼哥上來幼發拉底河幫助亞述王,約西亞王竟去迎戰他,法老看見他的時候,就把他殺死在米吉多。
29In zijn dagen toog Farao Necho, de koning van Egypte, op tegen den koning van Assyrie, naar de rivier Frath; en de koning Josia toog hem tegemoet, en hij doodde hem te Megiddo, als hij hem gezien had.
30他的臣僕把他的屍體從米吉多用馬車運載,送到耶路撒冷,把他埋葬在他自己的墳墓裡。國民選舉約西亞的兒子約哈斯,膏了他,立他接續他父親作王。
30En zijn knechten voerden hem dood op een wagen van Megiddo, en brachten hem te Jeruzalem, en begroeven hem in zijn graf; en het volk des lands nam Joahaz, den zoon Josia, en zalfden hem, en maakten hem koning in zijns vaders plaats.
31約哈斯作猶大王(代下36:2~4)約哈斯登基時是二十三歲,他在耶路撒冷作王三個月。他母親名叫哈慕他,是立拿人耶利米的女兒。
31Drie en twintig jaren was Joahaz oud, toen hij koning werd, en hij regeerde drie maanden te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hamutal, de dochter van Jeremia, van Libna.
32他行耶和華看為惡的事,好像他的祖先所行的。
32En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat zijn vaderen gedaan hadden.
33約雅敬作猶大王(代下36:5~8)法老尼哥把他囚禁在哈馬地的利比拉,使他不能在耶路撒冷作王;又罰了猶大國三千公斤銀子和三十公斤金子。
33Doch Farao Necho liet hem binden te Ribla in het land van Hamath, opdat hij te Jeruzalem niet regeren zou; en hij legde het land een boete op van honderd talenten zilvers en een talent gouds.
34法老尼哥另立約西亞的兒子以利雅敬接續他的父親約西亞作王,改了他的名字作約雅敬。他俘擄了約哈斯,把他帶到埃及,他就死在那裡。
34Ook maakte Farao Necho Eljakim, den zoon van Josia, koning, in de plaats van zijn vader Josia, en veranderde zijn naam in Jojakim; maar Joahaz nam hij mede, en hij kwam in Egypte, en stierf aldaar.
35約雅敬把銀子、金子付給法老;為了應付法老的命令,他向全國徵收稅銀,按著他的評估,向每位國民索取金銀,好付給法老尼哥。
35En Jojakim gaf dat zilver en dat goud aan Farao; doch hij schatte het land, om dat geld naar het bevel van Farao te geven; een ieder naar zijn schatting eiste hij het zilver en goud af van het volk des lands, om aan Farao Necho te geven.
36約雅敬登基的時候是二十五歲,他在耶路撒冷作王十一年。他母親名叫西布大,是魯瑪人毗大雅的女兒。
36Vijf en twintig jaren was Jojakim oud, toen hij koning werd, en regeerde elf jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zebudda, een dochter van Pedaja, van Ruma.
37他行耶和華看為惡的事,好像他的祖先一切所行的。
37En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat zijn vaders gedaan hadden.