1吃書卷他對我說:“人子啊,把你得到的吃下去吧!吃下這書卷,然後去向以色列家說話。”
1Daarna zeide Hij tot mij: Mensenkind, eet, wat gij vinden zult; eet deze rol, en ga, spreek tot het huis Israels.
2於是我把口張開,他就給我吃下那書卷。
2Toen opende ik mijn mond, en Hij gaf mij die rol te eten.
3他又對我說:“人子啊!把我賜給你的那書卷吃下去,填滿你的肚子。”於是我吃了,這書卷在我口裡像蜜糖一樣甘甜。
3En Hij zeide tot mij: Mensenkind, geef uw buik te eten, en vul uw ingewand met deze rol, die Ik u geef. Toen at ik, en het was in mijn mond als honig, vanwege de zoetigheid.
4受主訓勉他對我說:“人子啊,你去!到以色列家那裡,把我的話告訴他們。
4En Hij zeide tot mij: Mensenkind, ga henen, kom tot het huis Israels, en spreek tot hen met Mijn woorden.
5你受差派不是到一個說話難明、言語難懂的民族那裡去,而是到以色列家去;
5Want gij zijt niet gezonden tot een volk, diep van spraak en zwaar van tong, maar tot het huis Israels;
6不是到說話難明、言語難懂的眾多民族那裡去,他們的話是你聽不懂的。但是,如果我差派你到他們那裡去,他們必聽從你。
6Niet tot vele volken, diep van spraak en zwaar van tong, welker woorden gij niet kunt verstaan; zouden zij niet, zo Ik u tot hen gezonden had, naar u gehoord hebben?
7以色列家卻不肯聽從你,因為他們不肯聽從我,整個以色列家都是額堅心硬的。
7Maar het huis Israels wil naar u niet horen, omdat zij naar Mij niet willen horen; want het ganse huis Israels is stijf van voorhoofd, en hard van hart zijn zij.
8看哪!我要使你的臉硬過他們的臉,使你的額硬過他們的額。
8Ziet, Ik heb uw aangezicht stijf gemaakt tegen hun aangezichten, en uw voorhoofd stijf tegen hun voorhoofd.
9我要使你的額好像最堅硬的寶石,比火石更硬。他們雖然是叛逆的民族,你卻不要怕他們,在他們面前,也不要驚惶。”
9Uw voorhoofd heb Ik gemaakt als een diamant, harder dan een rots; vrees hen niet, en ontzet u niet voor hun aangezichten, omdat zij een wederspannig huis zijn.
10他又對我說:“人子啊!我對你說的一切話,你都要留心聽,記在心裡。
10Verder zeide Hij tot mij: Mensenkind, vat al Mijn woorden, die Ik tot u spreken zal, in uw hart, en hoor ze met uw oren.
11你去,到被擄的人民那裡,向他們宣講;他們或聽或不聽,你只要對他們說:‘主耶和華這樣說。’”
11En ga henen, kom tot de weggevoerden, tot de kinderen uws volks, en spreek tot hen, en zeg tot hen: Zo zegt de Heere HEERE, hetzij dat zij horen zullen, of hetzij dat zij het laten zullen.
12那時,靈使我升起,我就聽見後面有轟轟的響聲:“耶和華的居所顯現出來的榮耀是應當稱頌的!”
12Toen nam de Geest mij op, en ik hoorde achter mij een stem van grote ruising, zeggende: Geloofd zij de heerlijkheid des HEEREN uit Zijn plaats!
13我又聽見那些活物的翅膀彼此相碰的聲音和活物旁邊的輪子的聲音,以及轟轟的響聲。
13En ik hoorde het geluid van der dieren vleugelen, die de een den ander raakten, en het geluid der raderen tegenover hen; en het geluid ener grote ruising.
14靈使我升起,把我提去。那時我心靈忿激、愁苦。耶和華的手強而有力臨到我身上。
14Toen hief de Geest mij op, en nam mij weg, en ik ging henen, bitterlijk bedroefd door de hitte mijns geestes; maar de hand des HEEREN was sterk op mij.
15於是我來到提勒.亞畢被擄的人那裡,他們住在迦巴魯河邊。我在他們居住的地方坐了七天,在他們中間震驚得不知所措。
15En ik kwam tot de weggevoerden te Tel-Abib, die aan de rivier Chebar woonden, en ik bleef daar zij woonden; ja, ik bleef daar verbaasd in het midden van hen zeven dagen.
16以色列家的守望者(結33:1~9)過了七天,耶和華的話臨到我說:
16Het gebeurde nu ten einde van zeven dagen, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende:
17“人子啊,我立了你作以色列家守望的人,所以你要聆聽我口中的話,替我警告他們。
17Mensenkind! Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israels; zo zult gij het woord uit Mijn mond horen, en hen van Mijnentwege waarschuwen.
18如果我對惡人說:‘你必定死亡!’你卻不警告他,也不警戒他離開惡行,好救他的性命,這惡人就必因自己的罪孽死亡。但我要因他的死追究你。
18Als Ik tot den goddeloze zeg: Gij zult den dood sterven, en gij waarschuwt hem niet, en spreekt niet, om den goddeloze van zijn goddelozen weg te waarschuwen, opdat gij hem in het leven behoudt; die goddeloze zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen.
19如果你警告惡人,他仍不離開他的罪惡和他的惡行,他就必因自己的罪孽死亡,你卻救了自己的性命。
19Doch als gij den goddeloze waarschuwt, en hij zich van zijn goddeloosheid en van zijn goddelozen weg niet bekeert, hij zal in zijn ongerechtigheid sterven; maar gij hebt uw ziel bevrijd.
20如果義人偏離正義,行事邪惡,我必把絆腳石放在他面前,他必定死亡;因為你沒有警告他,他必因自己的罪死亡。他素常所行的義,也必不被記念。但我要因他的死追究你。
20Als ook een rechtvaardige zich van zijn gerechtigheid afkeert, en onrecht doet, en Ik een aanstoot voor zijn aangezicht leg, hij zal sterven; omdat gij hem niet gewaarschuwd hebt, zal hij in zijn zonde sterven, en zijn gerechtigheden, die hij gedaan heeft, zullen niet gedacht worden; maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen.
21如果你警告義人不要犯罪,他就不犯罪。他因為接受警告,就必存活,你也救了自己的性命。”
21Doch als gij den rechtvaardige waarschuwt, opdat de rechtvaardige niet zondige, en hij niet zondigt; hij zal zekerlijk leven, omdat hij gewaarschuwd is; en gij hebt uw ziel bevrijd.
22暫時緘口不言耶和華的手在那裡臨到我身上,他對我說:“你起來,出到平原去,在那裡我要向你說話。”
22En de hand des HEEREN was daar op mij, en Hij zeide tot mij: Maak u op, ga uit in de vallei, en Ik zal daar met u spreken.
23於是,我起來,出到平原去,看見耶和華的榮耀停在那裡,這榮耀就像我在迦巴魯河邊看見的一樣。於是我俯伏在地。
23En ik maakte mij op, en ging uit in de vallei, en ziet, de heerlijkheid des HEEREN stond aldaar, gelijk de heerlijkheid, die ik gezien had bij de rivier Chebar; en ik viel op mijn aangezicht.
24靈進到我裡面,使我站立起來,耶和華對我說:“你進去,把自己關在家裡。
24Toen kwam de Geest in mij, en stelde mij op mijn voeten, en Hij sprak met mij, en Hij zeide tot mij: Ga, besluit u binnen in uw huis.
25人子啊!人要用繩子把你捆綁起來,使你不能出到他們中間去。
25Want u aangaande, mensenkind, ziet, zij zouden dikke touwen aan u leggen, en zij zouden u daarmede binden; daarom zult gij niet uitgaan in het midden van hen.
26我要使你的舌頭貼住上膛,使你變成啞巴,不能作責備他們的人,因為他們是叛逆的民族。
26En Ik zal uw tong aan uw gehemelte doen kleven, dat gij stom worden zult, en zult hun niet zijn tot een bestraffenden man; want zij zijn een wederspannig huis.
27但我對你說話的時候,我必開你的口,你就要對他們說:‘主耶和華這樣說。’肯聽的就讓他聽,不肯聽的,就由他不聽吧,因為他們是叛逆的民族。”
27Maar als Ik met u spreken zal, zal Ik uw mond opendoen, en gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de Heere HEERE, wie hoort, die hore, en wie het laat, die late het; want zij zijn een wederspannig huis.