1守望者的責任(結3:16~21)耶和華的話臨到我說:
1En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende:
2“人子啊!你要告訴你本國的人,說:‘我使刀劍臨到一地,那地的人民從他們中間選出一個人,作他們的守望者;
2Mensenkind! spreek tot de kinderen uws volks, en zeg tot hen: Wanneer Ik het zwaard over enig land breng, en het volk des lands een man uit hun einden nemen, en dien voor zich tot een wachter stellen;
3這人見刀劍臨到那地,就吹響號角,警告眾人;
3En hij het zwaard ziet komen over het land, en blaast met de bazuin, en waarschuwt het volk;
4凡聽見號角聲而不接受警告的,刀劍若來把他除滅,他的罪(“罪”原文作“血”)就要歸到自己的頭上;
4En een, die het geluid der bazuin hoort, wel hoort, maar zich niet laat waarschuwen; en het zwaard komt, en neemt hem weg, diens bloed is op zijn hoofd.
5他既然聽見號角聲而不接受警告,所以他的罪(“罪”原文作“血”)要歸到自己的身上;他若接受警告,就可以救回自己的性命了。
5Hij hoorde het geluid der bazuin, maar liet zich niet waarschuwen, zijn bloed is op hem; maar hij, die zich laat waarschuwen, behoudt zijn ziel.
6但是,那守望的人若見刀劍臨到,卻不吹響號角,以致人民沒有受到警告,刀劍來把他們中間的一個人除滅;那人雖然因自己的罪孽被除滅,我卻要因他的死追究守望的人。’
6Wanneer daarentegen de wachter het zwaard ziet komen, en blaast niet met de bazuin, zodat het volk niet is gewaarschuwd; en het zwaard komt, en neemt een ziel uit hen weg; die is wel in zijn ongerechtigheid weggenomen, maar zijn bloed zal Ik van des hand des wachters eisen.
7“人子啊!我立了你作以色列家守望的人,所以你要聆聽我口中的話,替我警告他們。
7Gij nu, o mensenkind! Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israels; zo zult gij het woord uit Mijn mond horen, en hen van Mijnentwege waarschuwen.
8如果我對惡人說:‘惡人啊,你必定死亡!’你以西結卻不出聲警告惡人離開他所行的,這惡人就必因自己的罪孽死亡,我卻要因他的死追究你。
8Als Ik tot den goddeloze zeg: O goddeloze, gij zult den dood sterven! en gij spreekt niet, om den goddeloze van zijn weg af te manen; die goddeloze zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen.
9如果你警告惡人,叫他離開他所行的,他仍不轉離,他就必因自己的罪孽死亡,你卻救了自己的性命。
9Maar als gij den goddeloze van zijn weg afmaant, dat hij zich van dien bekere, en hij zich van zijn weg niet bekeert, zo zal hij in zijn ongerechtigheid sterven; maar gij hebt uw ziel bevrijd.
10人的善惡各自負責“人子啊!你要對以色列家說:‘你們這樣說:我們的過犯和罪惡常在我們身上;我們必因此衰弱而死,怎能存活呢?’
10Daarom, gij mensenkind! zeg tot het huis Israels: Gijlieden spreekt aldus, zeggende: Dewijl onze overtredingen en onze zonden op ons zijn, en wij in dezelve versmachten, hoe zouden wij dan leven?
11你要對他們說:‘主耶和華這樣宣告:我指著我的永生起誓,我絕不喜悅惡人死亡,卻喜悅惡人離開他所行的,得以存活。以色列家啊,回轉吧!離開你們所行的,何必死亡呢?’
11Zeg tot hen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israels?
12人子啊!你要對你本國的人說:‘義人的義在他犯罪的日子,不能救他;惡人的惡在他離開惡行的日子,也不會絆倒他;義人在他犯罪的日子,也不能因他的義存活。’
12Gij dan, o mensenkind! zeg tot de kinderen uws volks: De gerechtigheid des rechtvaardigen zal hem niet redden ten dage zijner overtreding; en aangaande de goddeloosheid des goddelozen, hij zal om dezelve niet vallen, ten dage als hij zich van zijn goddeloosheid bekeert; en de rechtvaardige zal niet kunnen leven door dezelve zijn gerechtigheid, ten dage als hij zondigt.
13我雖然對義人說他必定生存,但是他若恃著自己的義而行惡,他的一切義都必不被記念;他必因所行的惡死亡。
13Als Ik tot den rechtvaardige zeg, dat hij zekerlijk leven zal, en hij op zijn gerechtigheid vertrouwt, en onrecht doet, zo zullen al zijn gerechtigheden niet gedacht worden, maar in zijn onrecht, dat hij doet, daarin zal hij sterven.
14我雖然對惡人說:‘你必定死亡’,但是他若離開他的罪,行公平和正直的事,
14Als Ik ook tot den goddeloze zeg: Gij zult den dood sterven! en hij zich van zijn zonde bekeert, en recht en gerechtigheid doet;
15把抵押歸還,把搶奪人的物件償還,遵行賜生命的律例,不作惡事,他就必存活,不致死亡;
15Geeft de goddeloze het pand weder, betaalt hij het geroofde, wandelt hij in de inzettingen des levens, zodat hij geen onrecht doet; hij zal zekerlijk leven, hij zal niet sterven.
16他所犯的一切罪,必不被記念;他行了公平和正直的事,就必存活。
16Al zijn zonden, die hij gezondigd heeft, zullen hem niet gedacht worden; hij heeft recht en gerechtigheid gedaan, hij zal zekerlijk leven.
17“你本國的人還說:‘主所行的不公平。’其實他們所行的才是不公平。
17Nog zeggen de kinderen uws volks: De weg des Heeren is niet recht; daar toch hun eigen weg niet recht is.
18義人若離開他的義,去行惡事,他就必因此死亡;
18Als de rechtvaardige afkeert van zijn gerechtigheid, en doet onrecht, zo zal hij daarin sterven.
19惡人若離開他的惡,去行公平和正直的事,他就必因此存活。
19En als de goddeloze zich bekeert van zijn goddeloosheid, en doet recht en gerechtigheid, zo zal hij daarin leven.
20你們還說:‘主所行的不公平。’以色列家啊!我必照著你們各人所行的審判你們。”
20Nog zegt gij: De weg des Heeren is niet recht; Ik zal ulieden richten, een ieder naar zijn wegen, o huis Israels!
21耶路撒冷失陷的消息在我們被擄以後的第十二年十月初五日,有人從耶路撒冷逃到我這裡來,說:“城已經被攻陷了。”
21En het geschiedde in het twaalfde jaar onzer gevankelijke wegvoering, in de tiende maand, op den vijfden der maand, dat er een tot mij kwam, die van Jeruzalem ontkomen was, zeggende: De stad is geslagen.
22那人來到的前一天晚上,耶和華的手按在我身上,開了我的口。到了早晨,那人來到我這裡,我的口已經開了,不再作啞巴。
22Nu was de hand des HEEREN op mij geweest des avonds, eer die ontkomene kwam, en had mijn mond opengedaan, totdat hij des morgens tot mij kwam. Alzo werd mijn mond opengedaan, en ik was niet meer stom.
23耶和華的話臨到我說:
23Toen geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
24“人子啊!那些住在以色列地廢墟裡的人常說:‘亞伯拉罕一個人就得了這地為業;我們人數眾多,這地更應該給我們為業。’
24Mensenkind! de inwoners van die woeste plaatsen in het land Israels spreken, zeggende: Abraham was een enig man, en bezat dit land erfelijk; maar onzer zijn velen; het land is ons gegeven tot een erfelijke bezitting.
25因此,你要對他們說:‘主耶和華這樣說:你們吃帶血的祭肉,舉目仰望你們的偶像,並且流人的血,你們還可以得這地為業嗎?
25Daarom zeg tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Gij eet vlees met het bloed, en heft uw ogen op tot uw drekgoden, en vergiet bloed; en zoudt gij het land erfelijk bezitten?
26你們倚仗自己的刀劍,行可憎惡的事,人人玷污鄰舍的妻子,你們還可以得這地為業嗎?’
26Gij staat op ulieder zwaard; gij doet gruwel, en verontreinigt, een ieder de huisvrouw zijns naasten; en zoudt gij het land erfelijk bezitten?
27你要對他們這樣說:‘主耶和華這樣說:我指著我的永生起誓,那些在廢墟裡的,必倒在刀下;在田間的,我必交給野獸吞吃;在堡壘和山洞裡的,必因瘟疫而死。
27Alzo zult gij tot hen zeggen: De Heere HEERE zegt alzo: Zo waarachtig als Ik leef, indien niet, die in die woeste plaatsen zijn, door het zwaard zullen vallen, en zo Ik niet dien, die in het open veld is, het wild gedierte overgeve, dat het hem vrete, en die in de vestingen en in de spelonken zijn, door de pestilentie zullen sterven!
28我必使這地非常荒涼,它因勢力而有的驕傲必止息;以色列的山都必荒涼,無人經過。
28Want Ik zal het land tot een verwoesting en een schrik stellen, en de hovaardij zijner sterkte zal ophouden; en de bergen Israels zullen woest zijn, dat er niemand overga.
29我必因他們所行一切可憎惡的事,使這地非常荒涼,那時他們就知道我是耶和華。’
29Dan zullen zij weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik het land tot een verwoesting en een schrik zal gesteld hebben, om al hun gruwelen, die zij gedaan hebben.
30先知傳講信息的結果“人子啊!你本國的人在城牆旁邊和各家的門口正在談論你;他們彼此說:‘來吧!聽聽有甚麼話從耶和華那裡出來。’
30En gij, o mensenkind! de kinderen uws volks spreken steeds van u bij de wanden en in de deuren der huizen; en de een spreekt met den ander, een iegelijk met zijn broeder, zeggende: Komt toch en hoort, wat het woord zij, dat van den HEERE voortkomt.
31他們成群來到你那裡,坐在你面前,像是我的子民一樣。其實他們聽了你的話,卻不去行;他們只是用口表示愛慕,他們的心卻是追隨不義之財。
31En zij komen tot u, gelijk het volk pleegt te komen, en zitten voor uw aangezicht als Mijn volk, en horen uw woorden, maar zij doen ze niet; want zij maken liefkozingen met hun mond, maar hun hart wandelt hun gierigheid na.
32在他們眼中,你不過是首情歌,唱得美妙,彈得悅耳,他們聽了你的話,卻不去行。
32En ziet, gij zijt hun als een lied der minnen, als een, die schoon van stem is, of die wel speelt; daarom horen zij uw woorden, maar zij doen ze niet.
33看哪!這事必定應驗,到那時候,他們就知道在他們中間有先知了。”
33Maar als dat komt (zie, het zal komen!) dan zullen zij weten, dat er een profeet in het midden van hen geweest is.