1指摘他們背約棄善“你要把號角放在你的嘴上,敵人如鷹一般來攻擊耶和華的家;因為他們違背了我的約,干犯了我的律法。
1De bazuin aan uw mond; hij komt als een arend tegen het huis des HEEREN; omdat zij Mijn verbond hebben overtreden, en zijn tegen Mijn wet afvallig geworden.
2他們必向我哀求:‘我的 神啊!我們以色列認識你。’
2Dan zullen zij tot Mij roepen: Mijn God! wij, Israel, kennen U.
3以色列棄絕了良善,所以仇敵必追趕他。
3Israel heeft het goede verstoten; de vijand zal hem vervolgen.
4指摘他們拜偶像“他們立了君王,卻不是出於我;他們立了首領,我卻不知道。他們用自己的金銀為自己做了偶像,以致他們被剪除。
4Zij hebben koningen gemaakt, maar niet uit Mij; zij hebben vorsten gesteld, maar Ik heb het niet gekend; van hun zilver en hun goud hebben zij voor zichzelven afgoden gemaakt, opdat zij uitgeroeid worden.
5撒瑪利亞啊!我要除掉你的牛犢,我的怒氣要向撒瑪利亞人發作,他們要到幾時才能無罪免罰呢?
5Uw kalf, o Samaria! heeft u verstoten; Mijn toorn is tegen hen ontstoken; hoe lang zullen zij de reinigheid niet verdragen?
6這牛犢是出於以色列,是匠人所做的,它並不是神,撒瑪利亞的牛犢必被粉碎。
6Want dat is ook uit Israel; een werkmeester heeft het gemaakt, en het is geen God, maar het zal tot stukken worden, het kalf van Samaria.
7他們播種的是風,收成的是暴風。生出來的苗沒有麥穗,不能做成麵粉;即或做成麵粉,也必被別國的人吞吃。
7Want zij hebben wind gezaaid, en zullen een wervelwind maaien; het zal geen staande koren hebben, het uitspruitsel zal geen meel maken; of het misschien maakte, vreemden zullen het verslinden.
8以色列被吞吃,如今在萬國中,好像沒有人喜悅的器皿。
8Israel is verslonden; nu zijn zij onder de heidenen geworden, gelijk een vat, waar men geen lust toe heeft.
9他們上去投奔亞述,像一隻獨行的野驢,以法蓮賄買愛人。
9Want zij zijn opgetogen naar Assur, een woudezel, die alleen voor zichzelven is; die van Efraim hebben boelen om hoerenloon gehuurd.
10他們雖然在列國中賄買人,我現在卻要招聚他們。他們因著君王和領袖所加的重擔,逐漸衰微。
10Dewijl zij dan onder de heidenen boelen om hoerenloon gehuurd hebben, zo zal Ik die nu ook verzamelen; ja, zij hebben al een weinig begonnen, vanwege den last van den koning der vorsten.
11以法蓮增添好些祭壇去犯罪,這些就成了他們犯罪的祭壇。
11Omdat Efraim de altaren vermenigvuldigd heeft tot zondigen, zo zijn hem de altaren geworden tot zondigen.
12我雖然為他們寫了律法萬條,他們卻看作是為外族人寫的,與他們毫無關係一般。
12Ik schrijf hem de voortreffelijkheden Mijner wet voor; maar die zijn geacht als wat vreemds.
13他們喜愛獻祭,獻肉為祭,又拿來吃;耶和華卻不喜悅他們。他必記得他們的罪孽,追討他們的罪惡;他們必回到埃及去。
13Aangaande de offeranden Mijner gaven, zij offeren vlees, en eten het, maar de HEERE heeft aan hen geen welgevallen. Nu zal Hij hunner ongerechtigheid gedenken, en hun zonden bezoeken; zij zullen weder in Egypte keren.
14以色列忘記了造他的主,建造了很多宮殿;猶大也增添了很多堅固城。我卻要降火在他的眾城中,吞滅他的堡壘。”
14Want Israel heeft zijn Maker vergeten, en tempelen gebouwd, en Juda heeft vaste steden vermenigvuldigd; maar Ik zal een vuur zenden in zijn steden, dat zal haar paleizen verteren.