1比勒達再責約伯狡辯書亞人比勒達回答說:
1Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide:
2“你尋索言語要到幾時呢?先想清楚,然後我們再說吧。
2Hoe lang is het, dat gijlieden een einde van woorden zult maken? Merkt op, en daarna zullen wij spreken.
3我們為甚麼算為牲畜?為甚麼在你的眼中看為污穢呢?
3Waarom worden wij geacht als beesten, en zijn onrein in ulieder ogen?
4你這因怒氣而撕裂自己的,難道大地要為你的緣故被丟棄,磐石要挪移離開原處嗎?
4O gij, die zijn ziel verscheurt door zijn toorn! Zal om uwentwil de aarde verlaten worden, en zal een rots versteld worden uit haar plaats?
5惡人的禍患惡人的燈必要熄滅,他的火燄必不照耀;
5Ja, het licht der goddelozen zal uitgeblust worden, en de vonk zijns vuurs zal niet glinsteren.
6他帳棚中的光要變為黑暗,上面的燈也必熄滅。
6Het licht zal verduisteren in zijn tent, en zijn lamp zal over hem uitgeblust worden.
7他的腳步必然狹窄,自己的計謀必把他絆倒;
7De treden zijner macht zullen benauwd worden, en zijn raad zal hem nederwerpen.
8他的腳送自己進入網羅,他走在陷阱之上。
8Want met zijn voeten zal hij in het net geworpen worden, en zal in het wargaren wandelen.
9圈套要纏住他的腳跟,網羅要罩在他身上。
9De strik zal hem bij de verzenen vatten; de struikrover zal hem overweldigen.
10活扣為他藏在地裡,羈絆為他埋在路上。
10Zijn touw is in de aarde verborgen, en zijn val op het pad.
11驚駭四面恐嚇他,並且追趕他的腳蹤。
11De beroeringen zullen hem rondom verschrikken, en hem verstrooien op zijn voeten.
12他的氣力因飢餓衰敗,禍患預備使他跌倒。
12Zijn macht zal hongerig wezen, en het verderf is bereid aan zijn zijde.
13災禍侵蝕了他大部分的皮膚,死亡的長子吃掉了他的肢體。
13De eerstgeborene des doods zal de grendelen zijner huid verteren, zijn grendelen zal hij verteren.
14他要從他倚靠的帳棚中被拔出來,被帶到驚駭的王那裡,
14Zijn vertrouwen zal uit zijn tent uitgerukt worden; zulks zal hem doen treden tot den koning der verschrikkingen.
15不屬他的住在他的帳棚裡,硫磺撒在他的居所之上。
15Zij zal wonen in zijn tent, waar zij de zijne niet is; zijn woning zal met zwavel overstrooid worden.
16他下面的根枯乾,上面的枝子凋謝。
16Van onder zullen zijn wortelen verdorren, en van boven zal zijn tak afgesneden worden.
17他令人懷念的都從地上滅沒,他的名字不再留存在田上。
17Zijn gedachtenis zal vergaan van de aarde, en hij zal geen naam hebben op de straten.
18他們把他從光明中趕到黑暗裡,又把他從世界中趕出去。
18Men zal hem stoten van het licht in de duisternis, en men zal hem van de wereld verjagen.
19在本族中他無子無孫,在他寄居之地,也沒有生存的人。
19Hij zal geen zoon, noch neef hebben onder zijn volk; en niemand zal in zijn woningen overig zijn.
20西方的人因他的日子驚訝,東方的人也戰慄不已。
20Over zijn dag zullen de nakomelingen verbaasd zijn, en de ouden met schrik bevangen worden.
21不義的人之住所實在是這樣,這就是不認識 神的人的收場。”
21Gewisselijk, zodanige zijn de woningen des verkeerden, en dit is de plaats desgenen die God niet kent.