1以利法首次發言責難約伯提幔人以利法回答說:
1Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide:
2“人若對你說一句話,你就厭煩嗎?但誰又忍得住不說話呢?
2Zo wij een woord opnemen tegen u, zult gij verdrietig zijn? Nochtans wie zal zich van woorden kunnen onthouden?
3你曾經教過許多人,又堅固了無力的手;
3Zie, gij hebt velen onderwezen, en gij hebt slappe handen gesterkt;
4你的話扶起了絆倒的人,你使彎曲乏力的膝堅挺。
4Uw woorden hebben den struikelende opgericht, en de krommende knieen hebt gij vastgesteld;
5但現在禍患臨到你,你就灰心,災禍遇上你,你就驚惶沮喪。
5Maar nu komt het aan u, en gij zijt verdrietig; het raakt tot u, en gij wordt beroerd.
6 神賞善罰惡你所自恃的,不是敬畏 神嗎?你所盼望的,不是行為完全嗎?
6Was niet uw vreze Gods uw hoop, en de oprechtheid uwer wegen uw verwachting?
7請想一想,無辜的人有誰滅亡?哪有正直的人被剪除呢?
7Gedenk toch, wie is de onschuldige, die vergaan zij; en waar zijn de oprechten verdelgd?
8據我所見,耕耘罪孽的,必收割罪孽;種植毒害的,必收割毒害。
8Maar gelijk als ik gezien heb: die ondeugd ploegen, en moeite zaaien, maaien dezelve.
9他們因 神的氣息而滅亡,因他的怒氣而消滅。
9Van den adem Gods vergaan zij, en van het geblaas van Zijn neus worden zij verdaan.
10獅子的咆哮,猛獅的吼聲,盡都止息,壯獅的牙齒也都斷掉。
10De brulling des leeuws, en de stem des fellen leeuws, en de tanden der jonge leeuwen worden verbroken.
11公獅因缺乏獵物而死亡,母獅之子也被分散。
11De oude leeuw vergaat, omdat er geen roof is, en de jongens eens oudachtigen leeuws worden verstrooid.
12世人微不足道有話偷偷傳給我,我的耳朵聽到細語;
12Voorts is tot mij een woord heimelijk gebracht, en mijn oor heeft een weinigje daarvan gevat;
13在夜間因異象而煩擾的心思中,世上都在沉睡的時候,
13Onder de gedachten van de gezichten des nachts, als diepe slaap valt op de mensen;
14恐懼戰慄臨到我,以致我全身發抖。
14Kwam mij schrik en beving over, en verschrikte de veelheid mijner beenderen.
15有靈拂過我面前,使我毛骨悚然。
15Toen ging voorbij mijn aangezicht een geest; hij deed het haar mijns vleses te berge rijzen.
16那靈站住,我辨不出他的形狀,只見有一形象在我眼前,然後我聽見低微的聲音,說:
16Hij stond, doch ik kende zijn gedaante niet; een beeltenis was voor mijn ogen; er was stilte, en ik hoorde een stem, zeggende:
17‘人能在 神面前算為公義嗎?人能在他的創造主面前算為潔淨嗎?
17Zou een mens rechtvaardiger zijn dan God? Zou een man reiner zijn dan zijn Maker?
18他的僕役他還不信任,他的天使他也指責過錯,
18Zie, op Zijn knechten zou Hij niet vertrouwen; hoewel Hij in Zijn engelen klaarheid gesteld heeft.
19何況那些住在土屋裡,根基在塵土中,比蠹蟲還容易被壓碎的人呢?
19Hoeveel te min op degenen, die lemen huizen bewonen, welker grondslag in het stof is? Zij worden verbrijzeld voor de motten.
20在早晚之間就被毀滅,永歸沉淪,無人懷念。
20Van den morgen tot den avond worden zij vermorzeld; zonder dat men er acht op slaat, vergaan zij in eeuwigheid.
21他們帳棚的繩索不是從他們中間抽出來嗎?他們死去,不是無智慧而死嗎?’”
21Verreist niet hun uitnemendheid met hen? Zij sterven, maar niet in wijsheid.