1約伯認罪約伯回答耶和華說:
1Toen antwoordde Job den HEERE, en zeide:
2“我知道你萬事都能作,你的旨意是不能攔阻的。
2Ik weet, dat Gij alles vermoogt, en dat geen van Uw gedachten kan afgesneden worden.
3這以無知無識的言語使 神的旨意模糊不清的是誰呢?所以我說了我所不明白的;這些事太奇妙,是我不曉得的。
3Wie is hij, zegt Gij, die den raad verbergt zonder wetenschap? Zo heb ik dan verhaald, hetgeen ik niet verstond, dingen, die voor mij te wonderbaar waren, die ik niet wist.
4求你聽我,我要說話;我要問你,你要告訴我。
4Hoor toch, en ik zal spreken; ik zal U vragen, en onderricht Gij mij.
5我從前只是風聞有你,但現在親眼看見你。
5Met het gehoor des oors heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijn oog.
6因此我厭惡自己,在塵土和灰燼中懊悔。”
6Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw in stof en as.
7耶和華責約伯三友耶和華對約伯說了這些話以後,就對提幔人以利法說:“我要向你和你的兩個朋友生氣,因為你們講論我,不如我的僕人約伯說的對。
7Het geschiedde nu, nadat de HEERE die woorden tot Job gesproken had, dat de HEERE tot Elifaz, den Themaniet, zeide: Mijn toorn is ontstoken tegen u, en tegen uw twee vrienden, want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job.
8現在你們要為自己取七頭公牛、七隻公羊,到我的僕人約伯那裡去,為你們獻上燔祭,我的僕人約伯就替你們禱告;我悅納他的禱告,就不按照你們的愚昧待你們。你們講論我,不如我的僕人約伯說的對。”
8Daarom neemt nu voor ulieden zeven varren en zeven rammen, en gaat henen tot Mijn knecht Job, en offert brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; want zekerlijk, Ik zal zijn aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job.
9於是提幔人以利法、書亞人比勒達、拿瑪人瑣法,照著耶和華吩咐他們的去行,耶和華就悅納約伯的禱告。
9Toen gingen Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, en Zofar, de Naamathiet, henen, en deden, gelijk als de HEERE tot hen gesproken had; en de HEERE nam het aangezicht van Job aan.
10加倍賜福約伯約伯替他的朋友禱告,耶和華就恢復約伯原來的景況,還照約伯以前所有的一切加倍賜給他。
10En de HEERE wendde de gevangenis van Job, toen hij gebeden had voor zijn vrienden; en de HEERE vermeerderde al hetgeen Job gehad had tot dubbel zoveel.
11約伯的眾兄弟姊妹和以前認識的人都來見他,在他家裡與他一同吃飯,又因耶和華降予他的一切災禍都對他表同情,安慰他,每人送他一塊銀子和一個金環。
11Ook kwamen tot hem al zijn broeders, en al zijn zusters, en allen, die hem te voren gekend hadden, en aten brood met hem in zijn huis, en beklaagden hem, en vertroostten hem over al het kwaad, dat de HEERE over hem gebracht had; en zij gaven hem een iegelijk een stuk gelds, een iegelijk ook een gouden voorhoofdsiersel.
12這樣,耶和華後來賜給約伯的福比先前更多:他有一萬四千隻羊、六千匹駱駝、一千對牛、一千頭母驢。
12En de HEERE zegende Jobs laatste meer dan zijn eerste; want hij had veertien duizend schapen, en zes duizend kemelen, en duizend juk runderen, en duizend ezelinnen.
13他也有七個兒子和三個女兒。
13Daartoe had hij zeven zonen en drie dochteren.
14他給長女起名叫耶米瑪,次女名叫基洗亞,三女名叫基連.哈樸。
14En hij noemde den naam der eerste Jemima, en den naam der tweede Kezia, en den naam der derde Keren-Happuch.
15在那全地中,找不到像約伯女兒那麼美貌的婦女。她們的父親在她們兄弟中間把產業分給她們。
15En er werden zo schone vrouwen niet gevonden in het ganse land, als de dochteren van Job; en haar vader gaf haar erfdeel onder haar broederen.
16約伯逝世此後,約伯又活了一百四十年,得見他的兒孫到四代。
16En Job leefde na dezen honderd en veertig jaren, dat hij zag zijn kinderen, en de kinderen zijner kinderen, tot in vier geslachten.
17這樣,約伯年紀老邁,壽終而死。
17En Job stierf, oud en der dagen zat.