1天國裡誰最大(可9:33~37;路9:46~48)那時,門徒前來問耶穌:“天國裡誰是最大的呢?”
1Te dierzelfder ure kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende: Wie is toch de meeste in het Koninkrijk der hemelen?
2耶穌叫了一個小孩子站在他們當中,說:
2En Jezus een kindeken tot Zich geroepen hebbende, stelde dat in het midden van hen;
3“我實在告訴你們,如果你們不回轉,變成像小孩子一樣,一定不能進天國。
3En zeide: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert, en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.
4所以,凡謙卑像這小孩子的,他在天國裡是最大的。
4Zo wie dan zichzelven zal vernederen, gelijk dit kindeken, deze is de meeste in het Koninkrijk der hemelen.
5凡因我的名接待一個這樣的小孩子的,就是接待我;
5En zo wie zodanig een kindeken ontvangt in Mijn Naam, die ontvangt Mij.
6但無論誰使一個信我的小弟兄犯罪,倒不如拿一塊大磨石拴在他的頸項上,把他沉在深海裡。
6Maar zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem nutter, dat een molensteen aan zijn hals gehangen, en dat hij verzonken ware in de diepte der zee.
7堅拒犯罪(可9:42~48;路17:1~2)“這世界有禍了,因為充滿使人犯罪的事。這些事是免不了的,但那使人犯罪的有禍了!
7Wee der wereld van de ergernissen, want het is noodzakelijk, dat de ergernissen komen; doch wee dien mens, door welken de ergernis komt!
8如果你的一隻手或一隻腳使你犯罪,就把它砍下來丟掉;你一隻手或一隻腳進永生,總比有兩隻手或兩隻腳被投進永火裡好。
8Indien dan uw hand of uw voet u ergert, houwt ze af en werpt ze van u. Het is u beter, tot het leven in te gaan, kreupel of verminkt zijnde, dan twee handen of twee voeten hebbende, in het eeuwige vuur geworpen te worden.
9如果你的一隻眼睛使你犯罪,就把它挖出來丟掉;你一隻眼睛進永生,總比有兩隻眼睛被投進地獄的火裡好。
9En indien uw oog u ergert, trekt het uit, en werpt het van u. Het is u beter, maar een oog hebbende, tot het leven in te gaan, dan twee ogen hebbende, in het helse vuur geworpen te worden.
10迷羊的比喻(路15:4~7)“你們要小心,不要輕視這些小弟兄中的一個。我告訴你們,他們的使者在天上,常常見到我天父的面。
10Ziet toe, dat gij niet een van deze kleinen veracht. Want Ik zeg ulieden, dat hun engelen, in de hemelen, altijd zien het aangezicht Mijns Vaders, Die in de hemelen is.
11(有些抄本有第11節:“人子來,是要拯救失喪的人。”)
11Want de Zoon des mensen is gekomen om zalig te maken, dat verloren was.
12你們認為怎樣?有一個人,他有一百隻羊,如果失了一隻,他會不把九十九隻留在山上,去尋找那迷失的嗎?
12Wat dunkt u, indien enig mens honderd schapen had, en een uit dezelve afgedwaald ware, zal hij niet de negen en negentig laten, en op de bergen heengaande, het afgedwaalde zoeken?
13我實在告訴你們,他若找到了,就為這一隻羊歡喜,勝過為那九十九隻沒有迷失的。
13En indien het geschiedt, dat hij hetzelve vindt, voorwaar zeg Ik u, dat hij zich meer verblijdt over hetzelve, dan over de negen en negentig, die niet afgedwaald zijn geweest.
14照樣,你們在天上的父是不願意這些小弟兄中有一個失喪的。
14Alzo is de wil niet uws Vaders, Die in de hemelen is, dat een van deze kleinen verloren ga.
15怎樣對待犯了罪的弟兄“如果你的弟兄犯了罪(“犯了罪”有些抄本作“得罪你”),你趁著和他單獨在一起的時候,要去指出他的過失來。如果他肯聽,你就得著你的弟兄。
15Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen.
16如果他不肯聽,就另外帶一兩個人同去,好使一切話,憑兩三個證人的口,可以確定。
16Maar indien hij u niet hoort, zo neem nog een of twee met u; opdat in de mond van twee of drie getuigen alle woord besta.
17如果他再不聽,就告訴教會;如果連教會他也不聽,就把他看作教外人和稅吏吧。
17En indien hij denzelven geen gehoor geeft; zo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar.
18“我實在告訴你們,你們在地上捆綁的,在天上也被捆綁;你們在地上釋放的,在天上也被釋放。
18Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op de aarde binden zult, zal in de hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen.
19我又告訴你們,你們當中若有兩個人,在地上同心為甚麼事祈求,我在天上的父必為他們成全。
19Wederom zeg Ik u: Indien er twee van u samenstemmen op de aarde, over enige zaak, die zij zouden mogen begeren, dat die hun zal geschieden van Mijn Vader, Die in de hemelen is.
20因為無論在哪裡,有兩三個人奉我的名聚會,我就在他們中間。”
20Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen.
21不饒恕人的也得不著饒恕那時,彼得前來問耶穌:“主啊,如果我的弟兄得罪我,我要饒恕他多少次?七次嗎?”
21Toen kwam Petrus tot Hem, en zeide: Heere! hoe menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik hem vergeven! Tot zevenmaal?
22耶穌對他說:“我告訴你,不是七次,而是七十個七次。
22Jezus zeide tot hem: Ik zeg u, niet tot zevenmaal, maar tot zeventigmaal zeven maal.
23因此,天國好像一個王,要和他的僕人算帳,
23Daarom wordt het Koninkrijk der hemelen vergeleken bij een zeker koning, die rekening met zijn dienstknechten houden wilde.
24剛算的時候,有人帶了一個欠下六千萬銀幣的人來。
24Als hij nu begon te rekenen, werd tot hem gebracht een, die hem schuldig was tien duizend talenten.
25他沒有錢償還,主人就下令叫人把他和他的妻子兒女,以及一切所有的都賣掉,用來償還。
25En als hij niet had, om te betalen, beval zijn heer, dat men hem zou verkopen, en zijn vrouw en kinderen, en al wat hij had, en dat de schuld zou betaald worden.
26那僕人就跪下拜他,說:‘請寬容我,我會把一切還給你的。’
26De dienstknecht dan, nedervallende, aanbad hem, zeggende: Heer! wees lankmoedig over mij, en ik zal u alles betalen.
27主人動了慈心,把那僕人放了,並且免了他的債。
27En de heer van dezen dienstknecht, met barmhartigheid innerlijk bewogen zijnde, heeft hem ontslagen, en de schuld hem kwijtgescholden.
28那僕人出來,遇見一個欠了他一百個銀幣的僕人,就抓住他,扼著他的喉嚨,說:‘把你欠我的錢還給我。’
28Maar dezelve dienstknecht, uitgaande, heeft gevonden een zijner mededienstknechten, die hem honderd penningen schuldig was, en hem aanvattende, greep hem bij de keel, zeggende: Betaal mij, wat gij schuldig zijt.
29那和他一同作僕人的就跪下求他,說:‘請寬容我,我會還給你的。’
29Zijn mededienstknecht dan, nedervallende aan zijn voeten, bad hem, zeggende: Wees lankmoedig over mij, en ik zal u alles betalen.
30他卻不肯,反而把他帶走,關在監裡,等他把所欠的還清。
30Doch hij wilde niet, maar ging heen, en wierp hem in de gevangenis, totdat hij de schuld zou betaald hebben.
31其他的僕人看見這事,非常難過,就去向主人報告這一切事情。
31Als nu zijn mededienstknechten zagen, hetgeen geschied was, zijn zij zeer bedroefd geworden; en komende, verklaarden zij hunnen heer al wat er geschied was.
32於是主人叫他來,對他說:‘你這個惡僕,你求我,我就免了你欠我的一切。
32Toen heeft hem zijn heer tot zich geroepen, en zeide tot hem: Gij boze dienstknecht, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, dewijl gij mij gebeden hebt;
33難道你不應該憐憫你的同伴,好像我憐憫你一樣嗎?’
33Behoordet gij ook niet u over uw mededienstknecht te ontfermen, gelijk ik ook mij over u ontfermd heb?
34於是主人大怒,把他送去服刑,等他把所欠的一切還清。
34En zijn heer, vertoornd zijnde, leverde hem den pijnigers over, totdat hij zou betaald hebben al wat hij hem schuldig was.
35如果你們各人不從心裡饒恕你的弟兄,我的天父也必這樣待你們。”
35Alzo zal ook Mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet van harte vergeeft een iegelijk zijn broeder zijn misdaden.