聖經新譯本

Dutch Staten Vertaling

Matthew

22

1婚筵的比喻(路14:16~24)耶穌又用比喻對他們說:
1En Jezus, antwoordende, sprak tot hen wederom door gelijkenissen, zeggende:
2“天國好像一個王,為兒子擺設婚筵。
2Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een zeker koning, die zijn zoon een bruiloft bereid had;
3他派僕人去叫被邀請的人來參加婚筵。但他們不肯來。
3En zond zijn dienstknechten uit, om de genoden ter bruiloft te roepen; en zij wilden niet komen.
4他再派另一些僕人去,說:‘你們告訴被邀請的人,我已經預備好了筵席,公牛和肥畜已經宰了,一切都預備妥當。來參加婚筵吧!’
4Wederom zond hij andere dienstknechten uit, zeggende: Zegt den genoden: Ziet, ik heb mijn middagmaal bereid; mijn ossen, en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed; komt tot de bruiloft.
5但那些人卻不理會就走了;有的去耕田,有的去作買賣,
5Maar zij, zulks niet achtende, zijn heengegaan, deze tot zijn akker, gene tot zijn koopmanschap.
6其餘的抓住王的僕人,凌辱他們,並且把他們殺了。
6En de anderen grepen zijn dienstknechten, deden hun smaadheid aan, en doodden hen.
7王就發怒,派兵消滅那些兇手,焚毀他們的城。
7Als nu de koning dat hoorde, werd hij toornig, en zijn krijgsheiren zendende, heeft die doodslagers vernield, en hun stad in brand gestoken.
8然後對僕人說:‘婚筵已經預備好了,只是被邀請的人不配。
8Toen zeide hij tot zijn dienstknechten: De bruiloft is wel bereid, doch de genoden waren het niet waardig.
9所以你們要到大路口,凡遇見的,都請來參加婚筵。’
9Daarom gaat op de uitgangen der wegen, en zovelen als gij er zult vinden, roept ze tot de bruiloft.
10“那些僕人就走到街上,把所有遇見的,不論好人壞人,都招聚了來,婚筵上就坐滿了人。
10En dezelve dienstknechten, uitgaande op de wegen, vergaderden allen, die zij vonden, beiden kwaden en goeden; en de bruiloft werd vervuld met aanzittende gasten.
11王進來與赴筵的人見面,看見有一個人沒有穿著婚筵的禮服,
11En als de koning ingegaan was, om de aanzittende gasten te overzien, zag hij aldaar een mens, niet gekleed zijnde met een bruiloftskleed;
12就對他說:‘朋友,你沒有婚筵的禮服,怎能進到這裡來呢?’他就無話可說。
12En zeide tot hem: Vriend! hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aan hebbende? En hij verstomde.
13於是王對侍從說:‘把他的手和腳都綁起來,丟到外面的黑暗裡,在那裡必要哀哭切齒。’
13Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn wening en knersing der tanden.
14因為被召的人多,選上的人少。”
14Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.
15以納稅的事問難耶穌(可12:13~17;路20:20~26)法利賽人就去商量,怎樣找耶穌的話柄來陷害他。
15Toen gingen de Farizeen heen, en hielden te zamen raad, hoe zij Hem verstrikken zouden in Zijn rede.
16他們派了自己的門徒和希律黨的人一同去問耶穌:“老師,我們知道你為人誠實,照著真理把 神的道教導人,不顧忌任何人,因為你不徇情面。
16En zij zonden uit tot Hem hun discipelen, met de Herodianen, zeggende: Meester! wij weten, dat Gij waarachtig zijt, en de weg Gods in der waarheid leert, en naar niemand vraagt; want Gij ziet den persoon der mensen niet aan;
17請把你的意見告訴我們,納稅給凱撒,可不可以呢?”
17Zeg ons dan: wat dunkt U? Is het geoorloofd, den keizer schatting te geven of niet?
18耶穌看出他們的惡意,就說:“虛偽的人,為甚麼試探我呢?
18Maar Jezus, bekennende hun boosheid, zeide:
19拿納稅的錢幣給我看看。”他們就拿了一個銀幣給他。
19Gij geveinsden, wat verzoekt gij Mij? Toont Mij de schattingpenning. En zij brachten Hem een penning.
20耶穌問他們:“這是誰的像,誰的名號?”
20En Hij zeide tot hen: Wiens is dit beeld en het opschrift?
21他們回答:“凱撒的。”他就對他們說:“凱撒的應當歸給凱撒, 神的應當歸給 神。”
21Zij zeiden tot Hem: Des keizers. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is.
22他們聽了,十分驚奇,就離開他走了。
22En zij, dit horende, verwonderden zich, en Hem verlatende, zijn zij weggegaan.
23人復活後不娶不嫁(可12:18~27;路20:27~40)撒都該人向來認為沒有復活的事。那一天,他們前來問耶穌:
23Te dienzelfden dage kwamen tot Hem de Sadduceen, die zeggen, dat er geen opstanding is, en vraagden Hem,
24“老師,摩西說:‘如果一個人死了,沒有兒女,他的弟弟應該娶他的妻子,為哥哥立後。’
24Zeggende: Meester! Mozes heeft gezegd: Indien iemand sterft, geen kinderen hebbende, zo zal zijn broeder deszelfs vrouw trouwen, en zijn broeder zaad verwekken.
25從前我們這裡有兄弟七人,頭一個結了婚,沒有孩子就死了,留下妻子給他的弟弟。
25Nu waren er bij ons zeven broeders; en de eerste, een vrouw getrouwd hebbende, stierf; en dewijl hij geen zaad had, zo liet hij zijn vrouw voor zijn broeder.
26第二個、第三個直到第七個都是這樣。
26Desgelijks ook de tweede, en de derde, tot de zevende toe.
27最後,那女人也死了。
27Ten laatste na allen, is ook de vrouw gestorven.
28那麼,復活的時候,她是這七個人中哪一個的妻子呢?因為他們都娶過她。”
28In de opstanding dan, wiens vrouw zal zij wezen van die zeven, want zij hebben ze allen gehad?
29耶穌回答他們:“你們錯了,因為你們不明白聖經,也不曉得 神的能力。
29Maar Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gij dwaalt, niet wetende de Schriften, noch de kracht Gods.
30復活的時候,人們也不娶也不嫁,而是像天上的使者一樣。
30Want in de opstanding nemen zij niet ten huwelijk, noch worden ten huwelijk uitgegeven; maar zij zijn als engelen Gods in de hemel.
31關於死人復活的事, 神對你們講過:‘我是亞伯拉罕的 神,以撒的 神,雅各的 神’,你們沒有念過嗎? 神不是死人的 神,而是活人的 神。”
31En wat aangaat de opstanding der doden, hebt gij niet gelezen, hetgeen van God tot ulieden gesproken is, Die daar zegt:
32
32Ik ben de God Abrahams, en de God Izaks, en de God Jakobs! God is niet een God der doden, maar der levenden.
33群眾聽了他的教訓,就十分詫異。
33En de scharen, dit horende, werden verslagen over Zijn leer.
34最重要的誡命(可12:28~31)法利賽人聽見耶穌使撒都該人無話可說,就聚集在一起。
34En de Farizeen, gehoord hebbende, dat Hij de Sadduceen den mond gestopt had, zijn te zamen bijeenvergaderd.
35他們中間有一個律法家,試探耶穌說:
35En een uit hen, zijnde een Wetgeleerde, heeft gevraagd, Hem verzoekende, en zeggende:
36“老師,律法中哪一條誡命是最重要的呢?”
36Meester! welk is het grote gebod in de wet?
37他回答:“你要全心、全性、全意愛主你的 神。
37En Jezus zeide tot hem: Gij zult liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand.
38這是最重要的第一條誡命。
38Dit is het eerste en het grote gebod.
39第二條也和它相似,就是要愛人如己。
39En het tweede aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven.
40全部律法和先知書,都以這兩條誡命作為根據。”
40Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.
41基督是大衛的子孫(可12:35~37;路20:41~44)法利賽人聚在一起的時候,耶穌問他們:
41Als nu de Farizeen samenvergaderd waren, vraagde hun Jezus,
42“你們對基督的看法怎樣?他是誰的子孫呢?”他們回答:“大衛的子孫。”
42En zeide: Wat dunkt u van den Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zeiden tot Hem: Davids Zoon.
43耶穌就說:“那麼大衛被聖靈感動,怎麼會稱他為主呢?他說:
43Hij zeide tot hen: Hoe noemt Hem dan David, in de Geest, zijn Heere? zeggende:
44‘主對我的主說:你坐在我的右邊,等我把你的仇敵放在你的腳下。’
44De Heere heeft gezegd tot Mijn Heere: Zit aan Mijn rechter hand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten.
45“大衛既然稱他為主,他怎麼又是大衛的子孫呢?”
45Indien Hem dan David noemt zijn Heere, hoe is Hij zijn Zoon?
46沒有人能夠回答他。從那天起,也沒有人敢再問他。
46En niemand kon Hem een woord antwoorden; noch iemand durfde Hem van dien dag aan iets meer vragen.