1朝聖之歌(原文作“往上行之歌”)。願以色列說:“從我幼年以來,敵人就多次苦害我。(本節在《馬索拉抄本》包括細字標題)
1Een lied Hammaaloth. Zij hebben mij dikwijls benauwd van mijn jeugd af, zegge nu Israel;
2從我幼年以來,敵人雖然多次苦害我,卻沒有勝過我。
2Zij hebben mij dikwijls van mijn jeugd af benauwd; evenwel hebben zij mij niet overmocht.
3他們好像犁田的人犁在我的背上,所犁的溝甚長。
3Ploegers hebben op mijn rug geploegd; zij hebben hun voren lang getogen.
4但耶和華是公義的,他砍斷了惡人的繩索。”
4De HEERE, Die rechtvaardig is, heeft de touwen der goddelozen afgehouwen.
5願所有恨惡錫安的,都蒙羞退後。
5Laat hen beschaamd en achterwaarts gedreven worden, allen, die Sion haten.
6願他們像屋頂上的草,尚未長大,就枯乾了;
6Laat hen worden als gras op de daken, hetwelk verdort, eer men het uittrekt;
7收割的不夠一把,捆禾的不夠滿懷。
7Waarmede de maaier zijn hand niet vult, noch de garvenbinder zijn arm;
8過路的人也不說:“願耶和華所賜的福臨到你們;我們奉耶和華的名祝福你們。”
8En die voorbijgaan, niet zeggen: De zegen des HEEREN zij bij u! Wij zegenen ulieden in den Naam des HEEREN.