1大衛的詩。我要一心稱謝你,我要在眾神面前歌頌你。(本節在《馬索拉抄本》包括細字標題)
1Een psalm van David. Ik zal U loven met mijn gehele hart; in de tegenwoordigheid der goden zal ik U psalmzingen.
2我要向你的聖殿下拜,我要因你的慈愛和信實稱謝你的名;因為你使你的名和應許顯為大,超過一切(“因為你使你的名和應許顯為大,超過一切”原文作“因為你使你的應許顯為大,超過你的一切名字”)。
2Ik zal mij nederbuigen naar het paleis Uwer heiligheid, en ik zal Uw Naam loven, om Uw goedertierenheid en om Uw waarheid; want Gij hebt vanwege Uw gansen Naam Uw woord groot gemaakt.
3我呼求的日子,你就應允我;你使我剛強,心裡有力。
3Ten dage, als ik riep, zo hebt Gij mij verhoord; Gij hebt mij versterkt met kracht in mijn ziel.
4耶和華啊!世上的君王都要稱謝你,因為他們聽見了你口中的言語。
4Alle koningen der aarde zullen U, o HEERE! loven, wanneer zij gehoord zullen hebben de redenen Uws monds.
5他們要歌頌耶和華的作為,因為耶和華大有榮耀。
5En zij zullen zingen van de wegen des HEEREN, want de heerlijkheid des HEEREN is groot.
6耶和華雖然高高在上,仍然看顧卑微的人;他卻從遠處認出驕傲的人。
6Want de HEERE is hoog, nochtans ziet Hij de nederige aan, en den verhevene kent Hij van verre.
7我雖然處身在患難之中,你仍使我存活;我仇敵的怒氣,你必伸手抵擋;你的右手必拯救我。
7Als ik wandel in het midden der benauwdheid, maakt Gij mij levend; Uw hand strekt Gij uit tegen den toorn mijner vijanden, en Uw rechterhand behoudt mij.
8耶和華必成全關乎我的事;耶和華啊!你的慈愛永遠長存,求你不要離棄你手所造的。
8De HEERE zal het voor mij voleinden; Uw goedertierenheid, HEERE! is in der eeuwigheid; en laat niet varen de werken Uwer handen.