1大衛的詩,交給詩班長耶杜頓。我曾說:“我要謹慎我的行為,不讓我的舌頭犯罪;惡人在我面前的時候,我總要用罩子約束我的嘴。”
1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, voor Jeduthun.
2我靜默不出聲,甚至連好話也不說(“甚至連好話也不說”或譯:“我安靜也得不到安慰”),我的痛苦就更加劇烈。
2Ik zeide: Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijn tong; ik zal mijn mond met een breidel bewaren, terwijl de goddeloze nog tegenover mij is.
3我的心在我裡面發熱;我默想的時候,心裡火燒;我就用舌頭說話:
3Ik was verstomd door stilzwijgen, ik zweeg van het goede; maar mijn smart werd verzwaard.
4“耶和華啊!求你使我知道我的結局,我的壽數有多少,使我知道我的生命多麼短促。
4Mijn hart werd heet in mijn binnenste, een vuur ontbrandde in mijn overdenking; toen sprak ik met mijn tong:
5你使我的日子窄如手掌,我的一生在你面前如同無有;各人站得最穩的時候,也只不過是一口氣。(細拉)
5HEERE! maak mij bekend mijn einde, en welke de mate mijner dagen zij; dat ik wete, hoe vergankelijk ik zij.
6世人來來往往只是幻影,他們忙亂也是虛空;積聚財物,卻不知道誰要來收取。
6Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela.
7主啊!現在我還等候甚麼呢?我的指望在乎你。
7Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdelijk; men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar zich nemen zal.
8求你救我脫離我的一切過犯,不要使我遭受愚頑人的羞辱。
8En nu, wat verwacht ik, o HEERE! Mijn hoop, die is op U.
9因為是你作了這事,我就靜默不開口。
9Verlos mij van al mijn overtredingen; en stel mij niet tot een smaad des dwazen.
10求你除掉你降在我身上的災禍;因你手的責打,我就消滅。
10Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan.
11你因人的罪孽,藉著責罰管教他們,叫他們所寶貴的消失,像被蟲蛀蝕;世人都不過是一口氣。(細拉)
11Neem Uw plage van op mij weg, ik ben bezweken van de bestrijding Uwer hand.
12耶和華啊!求你垂聽我的禱告,留心聽我的呼求;我流淚,求你不要緘默;因為我在你面前是客旅,是寄居的,像我所有的祖先一樣。
12Kastijdt Gij iemand met straffingen om de ongerechtigheid, zo doet Gij zijn bevalligheid smelten als een mot; immers is een ieder mens ijdelheid. Sela.
13求你不要怒視我,使我在去而不返之先,可以喜樂。”
13Hoor, HEERE! mijn gebed, en neem mijn geroep ter ore; zwijg niet tot mijn tranen; want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner, gelijk al mijn vaders. [ (Psalms 39:14) Wend U van mij af, dat ik mij verkwikke, eer dat ik heenga, en ik niet meer zij. ]