1Blessed is every one that feareth the LORD; that walketh in his ways.
1Een lied Hammaaloth. Welgelukzalig is een iegelijk, die den HEERE vreest, die in Zijn wegen wandelt.
2For thou shalt eat the labour of thine hands: happy shalt thou be, and it shall be well with thee.
2Want gij zult eten den arbeid uwer handen; welgelukzalig zult gij zijn, en het zal u welgaan.
3Thy wife shall be as a fruitful vine by the sides of thine house: thy children like olive plants round about thy table.
3Uw huisvrouw zal wezen als een vruchtbare wijnstok aan de zijden van uw huis; uw kinderen als olijfplanten rondom uw tafel.
4Behold, that thus shall the man be blessed that feareth the LORD.
4Ziet, alzo zal zekerlijk die man gezegend worden, die den HEERE vreest.
5The LORD shall bless thee out of Zion: and thou shalt see the good of Jerusalem all the days of thy life.
5De HEERE zal u zegenen uit Sion, en gij zult het goede van Jeruzalem aanschouwen al de dagen uws levens;
6Yea, thou shalt see thy children's children, and peace upon Israel.
6En gij zult uw kindskinderen zien. Vrede over Israel!