1Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt.
1不可判断(路6:37-38、41-42)
2Want met welk oordeel gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden; en met welke mate gij meet, zal u wedergemeten worden.
2你们怎样判断人,也必怎样被判断;你们用什么标准衡量人,也必照样被衡量。
3En wat ziet gij den splinter, die in het oog uws broeders is, maar den balk, die in uw oog is, merkt gij niet?
3为什么看见你弟兄眼中的木屑,却不理会自己眼中的梁木呢?
4Of, hoe zult gij tot uw broeder zeggen: Laat toe, dat ik den splinter uit uw oog uitdoe; en zie, er is een balk in uw oog?
4你自己眼中有梁木,怎能对弟兄说:‘让我除掉你眼中的木屑’呢?
5Gij geveinsde! werp eerst den balk uit uw oog, en dan zult gij bezien, om den splinter uit uws broeders oog uit te doen.
5伪君子啊!先除掉你眼中的梁木,才可以看得清楚,去除掉弟兄眼中的木屑。
6Geeft het heilige den honden niet, noch werpt uw paarlen voor de zwijnen; opdat zij niet te eniger tijd dezelve met hun voeten vertreden, en zich omkerende, u verscheuren.
6不要把圣物给狗,也不要把你们的珍珠丢在猪前,免得它们用脚把珍珠践踏,又转过来猛噬你们。
7Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden.
7祈求就必得着(路11:9-13,13:24)“你们祈求,就给你们;寻找,就寻见;叩门,就给你们开门。
8Want een iegelijk, die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden.
8因为凡祈求的就得着,寻找的就寻见,叩门的就给他开门。
9Of wat mens is er onder u, zo zijn zoon hem zou bidden om brood, die hem een steen zal geven?
9你们中间哪一个人,儿子向他要饼,反给他石头;
10En zo hij hem om een vis zou bidden, die hem een slang zal geven?
10要鱼,反给他蛇呢?
11Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal uw Vader, Die in de hemelen is, goede gaven geven dengenen, die ze van Hem bidden!
11你们虽然邪恶,尚且知道把好东西给儿女,何况你们在天上的父,难道不更把好东西赐给求他的人吗?
12Alle dingen dan, die gij wilt, dat u de mensen zouden doen, doet gij hun ook alzo; want dat is de wet en de profeten.
12你们愿意人怎样待你们,你们也要怎样待人,这是律法和先知的总纲。
13Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort, en breed is de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die door dezelve ingaan;
13“你们当进窄门,因为引到灭亡的门是宽的,路是大的,进去的人也多;
14Want de poort is eng, en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die denzelven vinden.
14但引到生命的门是窄的,路是小的,找着的人也少。
15Maar wacht u van de valse profeten, dewelke in schaapsklederen tot u komen, maar van binnen zijn zij grijpende wolven.
15坏树不能结好果子(路6:43-44)“提防假先知!他们披着羊皮到你们当中,里面却是残暴的狼。
16Aan hun vruchten zult gij hen kennen. Leest men ook een druif van doornen, of vijgen van distelen?
16凭着他们的果子就可以认出他们来:荆棘里怎能摘到葡萄?蒺藜里怎能摘到无花果呢?
17Alzo een ieder goede boom brengt voort goede vruchten, en een kwade boom brengt voort kwade vruchten.
17照样,好树结好果子,坏树结坏果子;
18Een goede boom kan geen kwade vruchten voortbrengen, noch een kwade boom goede vruchten voortbrengen.
18好树不能结坏果子,坏树也不能结好果子。
19Een ieder boom, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen.
19凡是不结好果子的树,就被砍下来,丢在火中。
20Zo zult gij dan dezelve aan hun vruchten kennen.
20因此你们凭着他们的果子就可以认出他们来。
21Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is.
21“不是每一个对我说:‘主啊,主啊!’的人,都能进入天国,唯有遵行我天父旨意的人,才能进去。
22Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere! hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen, en in Uw Naam vele krachten gedaan?
22到那日,必有许多人对我说:‘主啊,主啊!难道我们没有奉你的名讲道,奉你的名赶鬼,奉你的名行过许多神迹吗?’
23En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt!
23但我必向他们声明:‘我从来不认识你们;你们这些作恶的人,离开我去吧!’
24Een iegelijk dan, die deze Mijn woorden hoort en dezelve doet, dien zal Ik vergelijken bij een voorzichtig man, die zijn huis op een steenrots gebouwd heeft;
24听道要行道(路6:47-49)“所以,凡听见我这些话又遵行的,就像聪明的人,把自己的房子盖在磐石上。
25En er is slagregen nedergevallen, en de waterstromen zijn gekomen, en de winden hebben gewaaid, en zijn tegen hetzelve huis aangevallen, en het is niet gevallen, want het was op de steenrots gegrond.
25雨淋、水冲、风吹,摇撼那房子,房子却不倒塌,因为建基在磐石上。
26En een iegelijk, die deze Mijn woorden hoort en dezelve niet doet, die zal bij een dwazen man vergeleken worden, die zijn huis op het zand gebouwd heeft;
26凡听见我这些话却不遵行的,就像愚蠢的人,把自己的房子盖在沙土上。
27En de slagregen is nedergevallen, en de waterstromen zijn gekomen, en de winden hebben gewaaid, en zijn tegen hetzelve huis aangeslagen, en het is gevallen, en zijn val was groot.
27雨淋、水冲、风吹,摇撼那房子,房子就倒塌了,并且倒塌得很厉害。”
28En het is geschied, als Jezus deze woorden geeindigd had, dat de scharen zich ontzetten over Zijn leer;
28耶稣讲完了这些话,群众都惊奇他的教训。
29Want Hij leerde hen, als macht hebbende, en niet als de Schriftgeleerden.
29因为耶稣教导他们,像一个有权柄的人,不像他们的经学家。