1Een lied Hammaaloth. O HEERE! gedenk aan David, aan al zijn lijden;
1(Sang til Festrejserne.) HERRE, kom David i Hu for al hans møje,
2Dat hij den HEERE gezworen heeft, den Machtige Jakobs gelofte gedaan heeft, zeggende:
2hvorledes han tilsvor HERREN, gav Jakobs Vældige et Løfte :
3Zo ik in de tent mijns huizes inga, zo ik op de koets van mijn bed klimme!
3"Jeg træder ej ind i mit Huses Telt, jeg stiger ej op på mit Leje,
4Zo ik mijn ogen slaap geve, mijn oogleden sluimering;
4under ikke mine Øjne Søvn, ikke mine Øjenlåg Hvile,
5Totdat ik voor den HEERE een plaats gevonden zal hebben, woningen voor den Machtige Jakobs!
5før jeg har fundet HERREN et Sted, Jakobs Vældige en Bolig!"
6Ziet, wij hebben van haar gehoord in Efratha; wij hebben haar gevonden in de velden van Jaar.
6"Se, i Efrata hørte vi om den, fandt den på Ja'ars Mark;
7Wij zullen in Zijn woningen ingaan, wij zullen ons nederbuigen voor de voetbank Zijner voeten.
7lad os gå hen til hans Bolig, tilbede ved hans Fødders Skammel!"
8Sta op, HEERE! tot Uw rust, Gij en de ark Uwer sterkte!
8HERRE, bryd op til dit Hvilested, du og din Vældes Ark!
9Dat Uw priesters bekleed worden met gerechtigheid, en dat Uw gunstgenoten juichen.
9Dine Præster være klædte i Retfærd, dine fromme synge med Fryd!
10Weer het aangezicht Uws Gezalfden niet af, om Davids, Uws knechts wil.
10For din Tjener Davids Skyld afvise du ikke din Salvede!"
11De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten.
11HERREN tilsvor David et troværdigt, usvigeligt Løfte: "Af din Livsens Frugt vil jeg sætte Konger på din Trone.
12Indien uw zonen Mijn verbond zullen houden, en Mijn getuigenissen, die Ik hun leren zal; zo zullen ook hun zonen tot in eeuwigheid op uw troon zitten.
12Såfremt dine Sønner holder min Pagt og mit Vidnesbyrd, som jeg lærer dem, skal også deres Sønner sidde evindelig på din Trone!
13Want de HEERE heeft Sion verkoren, Hij heeft het begeerd tot Zijn woonplaats, zeggende:
13Thi HERREN har udvalgt Zion, ønsket sig det til Bolig :
14Dit is Mijn rust tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, want Ik heb ze begeerd.
14Her er for evigt mit Hvilested, her vil jeg bo, thi det har jeg ønsket.
15Ik zal haar kost rijkelijk zegenen, haar nooddruftigen zal Ik met brood verzadigen.
15Dets Føde velsigner jeg, dets fattige mætter jeg med Brød,
16En haar priesters zal Ik met heil bekleden, en haar gunstgenoten zullen zeer juichen.
16dets Præster klæder jeg i Frelse, dets fromme skal synge med Fryd.
17Daar zal Ik David een hoorn doen uitspruiten; Ik heb voor Mijn Gezalfde een lamp toegericht.
17Der lader jeg Horn vokse frem for David, sikrer min Salvede Lampe.
18Ik zal zijn vijanden met schaamte bekleden; maar op hem zal zijn kroon bloeien.
18Jeg klæder hans Fjender i Skam, men på ham skal Kronen stråle!"