1Ik zag den Heere staan op het altaar, en Hij zeide: Sla dien knoop, dat de posten beven, en doorkloof ze allen in het hoofd; en Ik zal hun achterste met het zwaard doden; en vliedende zal onder hen niet ontvlieden, noch de ontkomende onder hen behouden worden.
1Mi vidis la Eternulon, kiu staris super la altaro; kaj Li diris:Frapu la kapitelon, ke la fostoj ekskuigxu kaj la pecoj falu sur la kapojn de cxiuj; kaj ilian naskitaron Mi mortigos per glavo, neniu el ili forkuros, neniu el ili savigxos.
2Al groeven zij tot in de hel, zo zal Mijn hand ze van daar halen, en al klommen zij in den hemel, zo zal Ik ze van daar doen nederdalen.
2Ecx se ili enfosus sin en SXeolon, ecx de tie Mia mano ilin prenos; ecx se ili suprenirus en la cxielon, Mi de tie depusxos ilin.
3En al verstaken zij zich op de hoogte van Karmel, zo zal Ik ze naspeuren en van daar halen; en al verborgen zij zich van voor Mijn ogen in den grond van de zee, zo zal Ik van daar een slang gebieden, die zal ze bijten.
3Se ili kasxus sin sur la supro de Karmel, Mi tie elsercxos kaj prenos ilin; se ili kasxigxus for de Miaj okuloj sur la fundo de la maro, ecx tie Mi ordonos al la serpento, ke gxi piku ilin.
4En al gingen zij in gevangenis voor het aangezicht hunner vijanden, zo zal Ik vandaar het zwaard gebieden, dat het hen dode; en Ik zal Mijn oog tegen hen zetten ten kwade, en niet ten goede.
4Se ili iros en forkaptitecon antaux siaj malamikoj, ankaux tie Mi ordonos al la glavo mortigi ilin. Mi direktos sur ilin Miajn okulojn por malfelicxo, ne por bono.
5Want de Heere HEERE der heirscharen is het, Die het land aanroert, dat het versmelte, en allen, die daarin wonen, treuren; en dat het geheel oprijze als een rivier, en verdronken worde als door de rivier van Egypte.
5La Sinjoro, la Eternulo Cebaot, ektusxas landon, kaj gxi tiam fandigxas, kaj cxiuj logxantoj ploras; gxi tuta ekskuigxas kiel lago, mallevigxas kiel la Rivero de Egiptujo.
6Die Zijn opperzalen in den hemel bouwt, en Zijn benden heeft Hij op aarde gefondeerd; Die de wateren der zee roept, en giet ze uit op den aardbodem; HEERE is Zijn Naam.
6Li konstruis Sian logxejon en la cxielo, kaj Sian firmamenton Li fundamentis sur la tero; Li vokas la akvon de la maro kaj versxas gxin sur la teron; Lia nomo estas Eternulo.
7Zijt gijlieden Mij niet als de kinderen der Moren, o kinderen Israels? spreekt de HEERE. Heb Ik Israel niet opgevoerd uit Egypteland, en de Filistijnen uit Kafthor, en de Syriers uit Kir?
7CXu vi ne estas por Mi kiel la Etiopoj, ho Izraelidoj? diras la Eternulo; cxu Mi ne elkondukis Izraelon el la lando Egipta, la Filisxtojn el Kaftor, kaj la Sirianojn el Kir?
8Ziet, de ogen des Heeren HEEREN zijn tegen dit zondig koninkrijk, dat Ik het van den aardbodem verdelge; behalve dat Ik het huis Jakobs niet ganselijk zal verdelgen, spreekt de HEERE.
8Jen la okuloj de la Sinjoro, la Eternulo, estas direktitaj sur la pekan regnon, kaj Mi ekstermos gxin de sur la tero; tamen ne tute Mi ekstermos la domon de Jakob, diras la Eternulo.
9Want ziet, Ik geef bevel, en Ik zal het huis Israels onder al de heidenen schudden, gelijk als zaad geschud wordt in een zeef; en niet een steentje zal er ter aarde vallen.
9Jen Mi ordonos, kaj disjxetigos la domon de Izrael inter cxiujn naciojn, kiel oni disjxetas per kribrilo, kaj ecx unu grajno ne falos sur la teron.
10Alle zondaars Mijns volks zullen door het zwaard sterven; die daar zeggen: Het kwaad zal tot ons niet genaken, noch ons voorkomen.
10De glavo mortos cxiuj pekuloj de Mia popolo, kiuj diras:Malfelicxo ne alproksimigxos al ni kaj ne trafos nin.
11Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weder oprichten, en Ik zal haar reten vertuinen, en wat aan haar is afgebroken, weder oprichten, en zal ze bouwen, als in de dagen van ouds;
11En tiu tempo Mi restarigos la falintan tabernaklon de David, Mi resxtopos gxiajn brecxojn, Mi restarigos la detruitajxon, kaj Mi rekonstruos gxin, kiel en la tempo antikva,
12Opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom, en al de heidenen, die naar Mijn Naam genoemd worden, spreekt de HEERE, Die dit doet.
12por ke ili ekposedu la restajxon de Edom kaj ankaux cxiujn naciojn, inter kiuj estos proklamata Mia nomo, diras la Eternulo, kiu tion faras.
13Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat de ploeger den maaier, en de druiventreder den zaadzaaier genaken zal; en de bergen zullen van zoeten wijn druipen, en al de heuvelen zullen smelten.
13Jen venos tagoj, diras la Eternulo, kiam la pluganto renkontigxos kun la rikoltanto, la vinberpremanto kun la semanto; kaj la montoj elgutigos dolcxan sukon, kaj cxiuj montetoj farigxos fruktoportaj.
14En Ik zal de gevangenis van Mijn volk Israel wenden, en zij zullen de verwoeste steden herbouwen en bewonen, en wijngaarden planten, en derzelver wijn drinken; en zij zullen hoven maken, en derzelver vrucht eten.
14Kaj Mi revenigos la forkaptitojn de Mia popolo Izrael, ili rekonstruos la ruinigitajn urbojn, enlogxigxos, plantos vinbergxardenojn kaj trinkos ilian vinon, arangxos gxardenojn kaj mangxos iliajn fruktojn.
15En Ik zal ze in hun land planten; en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit hun land, dat Ik hunlieden gegeven heb, zegt de HEERE, uw God.
15Kaj Mi replantos ilin sur ilia tero, kaj ili ne plu estos elsxirataj el sia tero, kiun Mi donis al ili, diras la Eternulo, via Dio.