Dutch Staten Vertaling

Esperanto

Isaiah

63

1Wie is Deze, Die van Edom komt met besprenkelde klederen, van Bozra? Deze, Die versierd is in Zijn gewaad? Die voorttrekt in Zijn grote kracht? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreek, Die machtig ben te verlossen.
1Kiu estas tiu, kiu venas el Edom, en rugxaj vestoj el Bocra? tiu majesta en siaj vestoj, klinanta sin sub la grandeco de sia forto? Tio estas Mi, anoncanta la veron, potenca por helpi.
2Waarom zijt Gij rood aan Uw gewaad, en Uw klederen als van een, die in de wijnpers treedt?
2Kial Via drapirajxo estas rugxa, kaj Viaj vestoj kiel cxe tretanto en vinpremejo?
3Ik heb de pers alleen getreden, en er was niemand van de volken met Mij; en Ik heb hen getreden in Mijn toorn, en heb hen vertrapt in Mijn grimmigheid; en hun kracht is gesprengd op Mijn klederen, en al Mijn gewaad heb Ik bezoedeld.
3La premilon Mi sola tretis, kaj el la popoloj neniu estis kun Mi; Mi tretis ilin en Mia kolero kaj piedpremis ilin en Mia furiozo; kaj sxprucis ilia sango sur Mian veston, kaj Mian tutan drapirajxon Mi malpurigis.
4Want de dag der wraak was in Mijn hart, en het jaar Mijner verlosten was gekomen.
4CXar la tago de vengxo estas en Mia koro, kaj la jaro de Miaj liberigotoj venis.
5En Ik zag toe, en er was niemand die hielp; en Ik ontzette Mij, en er was niemand, die ondersteunde; daarom heeft Mijn arm Mij heil beschikt, en Mijn grimmigheid heeft Mij ondersteund,
5Mi rigardis, sed Mi ne trovis helpanton; Mi miris, sed Mi ne trovis subtenanton; tiam helpis Min Mia brako, kaj Mia furiozo Min subtenis.
6En Ik heb de volken vertreden in Mijn toorn, en Ik heb hen dronken gemaakt in Mijn grimmigheid; en Ik heb hun kracht ter aarde doen nederdalen.
6Kaj Mi dispremis popolojn en Mia kolero kaj ebriigis ilin per Mia furiozo, kaj Mi elversxis sur la teron ilian sangon.
7Ik zal de goedertierenheden des HEEREN vermelden, den veelvoudigen lof des HEEREN, naar alles, wat de HEERE ons heeft bewezen, en de grote goedigheid aan het huis van Israel, die Hij hun bewezen heeft, naar Zijn barmhartigheden, en naar de veelheid Zijner goedertierenheden.
7Mi proklamos la favorkorecon de la Eternulo, la lauxdon al la Eternulo, pro cxio, kion la Eternulo faris por ni, kaj pro la multe da bono, kiun Li faris al la domo de Izrael konforme al Sia kompatemeco kaj granda favorkoreco.
8Want Hij zeide: Zij zijn immers Mijn volk, kinderen, die niet liegen zullen? Alzo is Hij hun geworden tot een Heiland.
8Kaj Li diris:Ili estas ja Mia popolo, filoj, kiuj ne perfidas; kaj Li farigxis ilia Savanto.
9In al hun benauwdheid was Hij benauwd, en de Engel Zijns aangezichts heeft hen behouden; door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Hij hen verlost; en Hij nam hen op, en Hij droeg hen al de dagen van ouds.
9En cxiuj iliaj suferoj Li ankaux suferis, kaj angxelo de cxe Li helpis ilin; en Sia amo kaj en Sia kompato Li liberigis ilin; Li prenis ilin sur Sin kaj portis ilin en cxiuj tempoj de la antikveco.
10Maar zij zijn wederspannig geworden, en zij hebben Zijn Heiligen Geest smarten aangedaan; daarom is Hij hun in een vijand verkeerd, Hij Zelf heeft tegen hen gestreden.
10Sed ili ribelis, kaj indignigis Lian sanktan spiriton; tial Li farigxis ilia malamiko kaj mem batalis kontraux ili.
11Nochtans dacht Hij aan de dagen van ouds, aan Mozes en Zijn volk; maar nu, waar is Hij, Die hen uit de zee opgebracht heeft, met de herders Zijner kudde? Waar is Hij, Die Zijn Heiligen Geest in het midden van hen stelde?
11Kaj Lia popolo rememoris la tempon antikvan de Moseo, dirante:Kie estas Tiu, kiu elkondukis ilin el la maro kune kun la pasxtanto de Liaj sxafoj? kie estas Tiu, kiu metis internen de ili Sian sanktan spiriton?
12Die den arm Zijner heerlijkheid heeft doen gaan aan de rechterhand van Mozes; Die de wateren voor hunlieder aangezichten kliefde opdat Hij Zich een eeuwigen Naam maakte?
12Tiu, kiu gvidis per Sia majesta brako la dekstran manon de Moseo? Tiu, kiu disfendis antaux ili la akvon, por fari al Si nomon eternan?
13Die hen leidde door de afgronden; als een paard in de woestijn, struikelden zij niet.
13Tiu, kiu kondukis ilin tra la abismoj kiel cxevalon tra la dezerto, kaj ili ne falpusxigxis?
14Gelijk een beest, dat afgaat in de valleien, heeft hun de Geest des HEEREN rust gegeven. Alzo hebt Gij Uw volk geleid, opdat Gij U een heerlijken Naam zoudt maken.
14Kiel brutaro malsupreniras en la valon kaj la spirito de la Eternulo donas al gxi ripozon, tiel Vi kondukis Vian popolon, por fari al Vi gloran nomon.
15Zie van den hemel af, en aanschouw van Uw heilige en Uw heerlijke woning; waar zijn Uw ijver en Uw mogendheden, het gerommel Uws ingewands en Uwer barmhartigheden? Zij houden zich tegen mij in.
15Rigardu el la cxielo kaj vidu el Via sankta kaj majesta logxejo:kie estas Via fervoro kaj potenco? Via granda interno kaj Via kompato fortirigxis de mi.
16Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet, en Israel kent ons niet; Gij, o HEERE! zijt onze Vader, onze Verlosser van ouds af is Uw Naam.
16Vi estas ja nia patro; Abraham ja ne scias pri ni, kaj Izrael nin ne rekonas; Vi, ho Eternulo, estas nia patro; nia Liberiganto-tia estas de eterne Via nomo.
17HEERE! waarom doet Gij ons van Uw wegen dwalen, waarom verstokt Gij ons hart, dat wij U niet vrezen? Keer weder om Uwer knechten wil, de stammen Uws erfdeels.
17Kial, ho Eternulo, Vi permesis al ni forvagi de Viaj vojoj, obstinigis nian koron, ke ni Vin ne respektu? Returnu Vin pro Viaj servantoj, pro Viaj heredaj triboj.
18Uw heilig volk heeft het maar een weinig tijds bezeten; onze wederpartijders hebben Uw heiligdom vertreden.
18Ne longe posedis Via sankta popolo; niaj malamikoj dispremis per la piedoj Vian sanktejon.
19Wij zijn geworden als die, over welke Gij van ouds niet hebt geheerst, en die naar Uw Naam niet zijn genoemd.
19Ni farigxis kiel tiuj, kiujn Vi neniam regis, kiuj neniam estis nomataj per Via nomo.