1En opziende, zag Hij de rijken hun gaven in de schatkist werpen.
1Kaj ekrigardante, li vidis ricxulojn enjxetantajn siajn donacojn en la monkeston.
2En Hij zag ook een zekere arme weduwe twee kleine penningen daarin werpen.
2Kaj li vidis unu malricxan vidvinon enjxetantan tien du leptojn.
3En Hij zeide: Waarlijk, Ik zeg u, dat deze arme weduwe meer dan allen heeft in geworpen.
3Kaj li diris:Vere mi diras al vi:CXi tiu malricxa vidvino enjxetis pli multe ol cxiuj;
4Want die allen hebben van hun overvloed geworpen tot de gaven Gods; maar deze heeft van haar gebrek, al den leeftocht, dien zij had, daarin geworpen.
4cxar cxiuj tiuj el sia abundo enjxetis en la donacaron; sed sxi el sia malmultego enjxetis la tutan vivrimedon, kiun sxi havis.
5En als sommigen zeiden van den tempel, dat hij met schonen stenen en begiftigingen versierd was, zeide Hij:
5Kaj kiam iuj parolis pri la templo, ke gxi estas ornamita per belaj sxtonoj kaj oferdonoj, li diris:
6Wat deze dingen aangaat, die gij aanschouwt, er zullen dagen komen, in welke niet een steen op den anderen steen zal gelaten worden, die niet zal worden afgebroken.
6Rilate al tio, kion vi vidas, venos tagoj, en kiuj ne estos lasita cxi tie sxtono sur sxtono, kiu ne estos dejxetita.
7En zij vraagden Hem, zeggende: Meester, wanneer zullen dan deze dingen zijn, en welk is het teken, wanneer deze dingen zullen geschieden?
7Kaj ili demandis lin, dirante:Majstro, kiam do tio estos? kaj kio estos la signo, kiam tio estos proksima?
8En Hij zeide: Ziet, dat gij niet verleid wordt; want velen zullen er komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus; en de tijd is nabij gekomen, gaat dan hen niet na.
8Kaj li diris:Gardu vin, ke vi ne estu erarigitaj; cxar multaj venos en mia nomo, dirante:Mi estas; kaj:La tempo proksimigxis; ne sekvu ilin.
9En wanneer gij zult horen van oorlogen en beroerten, zo wordt niet verschrikt; want deze dingen moeten eerst geschieden; maar nog is terstond het einde niet.
9Kaj kiam vi auxdos pri militoj kaj tumultoj, ne terurigxu; cxar tio devas okazi unue, sed ne tuj estos la fino.
10Toen zeide Hij tot hen: Het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk.
10Tiam li diris al ili:Levigxos nacio kontraux nacio, kaj regno kontraux regno;
11En er zullen grote aardbevingen wezen in verscheidene plaatsen, en hongersnoden, en pestilentien; er zullen ook schrikkelijke dingen, en grote tekenen van den hemel geschieden.
11kaj estos grandaj tertremoj, kaj en diversaj lokoj malsatoj kaj pestoj; kaj estos terurajxoj kaj grandaj signoj el la cxielo.
12Maar voor dit alles, zullen zij hun handen aan ulieden slaan, en u vervolgen, u overleverende in de synagogen en gevangenissen; en gij zult getrokken worden voor koningen en stadhouders, om Mijns Naams wil.
12Sed antaux cxio tio oni metos sur vin siajn manojn kaj persekutos vin, transdonante vin al la sinagogoj kaj malliberejoj, kaj kondukante vin antaux regxojn kaj provincestrojn pro mia nomo.
13En dit zal u overkomen tot een getuigenis.
13Tio farigxos por vi atesto.
14Neemt dan in uw harten voor, van te voren niet te overdenken, hoe gij u verantwoorden zult;
14Decidu tial en viaj koroj, ne prizorgi antauxe pri pleda respondo;
15Want Ik zal u mond en wijsheid geven, welke niet zullen kunnen tegenspreken, noch wederstaan allen, die zich tegen u zetten.
15cxar mi donos al vi busxon kaj sagxon, kiun cxiuj viaj atakantoj ne povos rezisti nek kontrauxdiri.
16En gij zult overgeleverd worden ook van ouders, en broeders, en magen, en vrienden; en zij zullen er sommigen uit u doden.
16Sed vi estos transdonitaj ecx de gepatroj kaj fratoj kaj parencoj kaj amikoj; kaj iujn el vi oni mortigos.
17En gij zult van allen gehaat worden om Mijns Naams wil.
17Kaj vi estos malamataj de cxiuj pro mia nomo.
18Doch niet een haar uit uw hoofd zal verloren gaan.
18Kaj ecx unu haro de via kapo ne pereos.
19Bezit uw zielen in uw lijdzaamheid.
19Per via pacienco vi akiros viajn animojn.
20Maar wanneer gij zien zult, dat Jeruzalem van heirlegers omsingeld wordt, zo weet alsdan, dat haar verwoesting nabij gekomen is.
20Sed kiam vi vidos Jerusalemon cxirkauxitan de armeoj, tiam sciu, ke gxia ruinigxo alproksimigxis.
21Alsdan die in Judea zijn, dat zij vlieden naar de bergen; en die in het midden van dezelve zijn, dat zij daaruit trekken; en die op de velden zijn, dat zij in dezelve niet komen.
21Tiam, kiuj estas en Judujo, tiuj forkuru al la montoj; kaj kiuj estas en gxia mezo, tiuj elmigru; kaj kiuj estas sur la kamparo, tiuj ne eniru tien.
22Want deze zijn dagen der wraak, opdat alles vervuld worde, dat geschreven is.
22CXar tiuj estas tagoj de punado, por ke plenumigxu cxio, kio estas skribita.
23Doch wee den bevruchten en den zogenden vrouwen in die dagen, want er zal grote nood zijn in het land, en toorn over dit volk.
23Ve al la gravedulinoj kaj al la sucxigantinoj en tiuj tagoj! cxar estos granda manko sur la tero, kaj kolero kontraux cxi tiu popolo.
24En zij zullen vallen door de scherpte des zwaards, en gevankelijk weggevoerd worden onder alle volken; en Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn.
24Kaj ili falos per trancxrando de glavo, kaj forkaptigxos en cxiujn naciojn; kaj Jerusalem estos piedpremata de la nacianoj, gxis plenumigxos la tempoj de la nacianoj.
25En er zullen tekenen zijn in de zon, en maan, en sterren, en op de aarde benauwdheid der volken met twijfelmoedigheid, als de zee en watergolven groot geluid zullen geven;
25Kaj estos signoj en la suno kaj la luno kaj la steloj, kaj sur la tero mizero de nacioj, konsternitaj de la mugxado de la maro kaj la ondegoj;
26En den mensen het hart zal bezwijken van vrees en verwachting der dingen, die het aardrijk zullen overkomen; want de krachten der hemelen zullen bewogen worden.
26homoj malfortigxos de timo kaj de atendado de tio, kio venos sur la mondon; cxar la potencoj de la cxielo sxanceligxos.
27En alsdan zullen zij den Zoon des mensen zien komen in een wolk, met grote kracht en heerlijkheid.
27Kaj tiam oni vidos la Filon de homo, venantan en nubo kun potenco kaj granda gloro.
28Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog, en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is.
28Sed kiam tio komencos okazi, rigardu supren kaj levu viajn kapojn, cxar via elacxeto alproksimigxas.
29En Hij zeide tot hen een gelijkenis: Ziet den vijgeboom, en al de bomen.
29Kaj li parolis al ili parabolon:Rigardu la figarbon kaj cxiujn arbojn;
30Wanneer zij nu uitspruiten, en gij dat ziet, zo weet gij uit uzelven, dat de zomer nu nabij is.
30kiam ili ekkreskigas foliojn, vi ekvidas, kaj el vi mem scias, ke la somero jam estas proksima.
31Alzo ook gij, wanneer gij deze dingen zult zien geschieden, zo weet, dat het Koninkrijk Gods nabij is.
31Tiel same vi, kiam vi vidos, ke tio okazas, tiam sciu, ke la regno de Dio estas proksima.
32Voorwaar Ik zeg u, dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan, totdat alles zal geschied zijn.
32Vere mi diras al vi:CXi tiu generacio ne forpasos, gxis cxio plenumigxos.
33De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.
33La cxielo kaj la tero forpasos, sed miaj vortoj ne forpasos.
34En wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap, en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens over kome.
34Sed gardu vin, por ke viaj koroj ne estu sxargxitaj de trosatigxo kaj ebrieco kaj zorgoj pri vivrimedoj, kaj por ke tiu tago ne venu al vi subite;
35Want gelijk een strik zal hij komen over al degenen, die op den gansen aardbodem gezeten zijn.
35cxar kiel kaptilo gxi venos sur cxiujn, kiuj logxas sur la suprajxo de la tero.
36Waakt dan te aller tijd, biddende, dat gij moogt waardig geacht worden te ontvlieden al deze dingen, die geschieden zullen, en te staan voor den Zoon des mensen.
36Sed viglu en cxiu tempo, pregxante, ke prosperu al vi savigxi de cxio, kio okazos, kaj stari antaux la Filo de homo.
37Des daags nu was Hij lerende in de tempel; maar des nachts ging Hij uit, en vernachtte op den berg, genaamd den Olijf berg.
37Kaj dum la tagoj li instruis en la templo, kaj cxiunokte li eliris, kaj logxis sur la monto nomata Olivarba.
38En al het volk kwam des morgens vroeg tot Hem in den tempel, om Hem te horen.
38Kaj la tuta popolo venis al li frumatene en la templo, por auxskulti lin.