¹Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide:

¹Lalu berkatalah Elifas, "Di antara umat manusia, tidak seorang pun berguna bagi Allah. Orang yang sangat berakal budi, hanya berguna bagi dirinya sendiri.

²Zal ook een man Gode voordelig zijn? Maar voor zichzelven zal de verstandige voordelig zijn.

²(22:1)

³Is het voor den Almachtige nuttigheid, dat gij rechtvaardig zijt; of gewin, dat gij uw wegen volmaakt?

³Apakah ada faedahnya bagi Allah, jika engkau melakukan kehendak-Nya? Apakah ada untung bagi-Nya, jika hidupmu sempurna?

⁴Is het om uw vreze, dat Hij u bestraft, dat Hij met u in het gericht komt?

⁴Bukan karena takutmu kepada Allah, engkau dituduh dan dianggap bersalah,

⁵Is niet uw boosheid groot, en uwer ongerechtigheden geen einde?

⁵melainkan karena sangat banyak dosamu, dan amat jahat tindakan dan kelakuanmu.

⁶Want gij hebt uw broederen zonder oorzaak pand afgenomen, en de klederen der naakten hebt gij uitgetogen.

⁶Jika saudaramu tak dapat membayar hutangnya, kaurampas semua pakaiannya.

⁷Den moede hebt gij geen water te drinken gegeven, en van den hongerige hebt gij het brood onthouden.

⁷Orang yang lelah tidak kauberi minuman, yang lapar tidak kautawari makanan.

⁸Maar was er een man van geweld, voor dien was het land, en een aanzienlijk persoon woonde daarin.

⁸Kaupakai jabatan dan kuasa untuk menyita tanah seluruhnya.

⁹De weduwen hebt gij ledig weggezonden, en de armen der wezen zijn verbrijzeld.

⁹Bukan saja kau tidak menolong para janda, tetapi yatim piatu kautindas pula.

¹⁰Daarom zijn strikken rondom u, en vervaardheid heeft u haastelijk beroerd.

¹⁰Karena itu di sekitarmu, kini penuh jebakan, dan dengan tiba-tiba hatimu diliputi ketakutan.

¹¹Of gij ziet de duisternis niet, en des water overvloed bedekt u.

¹¹Hari semakin gelap, tak dapat engkau melihat; engkau tenggelam dilanda banjir yang dahsyat.

¹²Is niet God in de hoogte der hemelen? Zie toch het opperste der sterren aan, dat zij verheven zijn.

¹²Bukankah Allah mendiami langit yang tertinggi, dan memandang ke bawah, ke bintang-bintang yang tinggi sekali?

¹³Daarom zegt gij: Wat weet er God van? Zal Hij door de donkerheid oordelen?

¹³Namun engkau bertanya, "Tahu apa Dia? Ia ada di balik awan dan tak dapat mengadili kita."

¹⁴De wolken zijn Hem een verberging, dat Hij niet ziet; en Hij bewandelt den omgang der hemelen.

¹⁴Engkau menyangka bahwa pandangan-Nya tertutup awan dan bahwa hanya pada batas antara langit dan bumi Ia berjalan?

¹⁵Hebt gij het pad der eeuw waargenomen, dat de ongerechtige lieden betreden hebben?

¹⁵Apakah engkau tetap hendak lewat di jalan yang dipilih orang-orang jahat?

¹⁶Die rimpelachtig gemaakt zijn, als het de tijd niet was; een vloed is over hun grond uitgestort;

¹⁶Mereka direnggut sebelum tiba saat kematiannya, dan dihanyutkan oleh banjir yang melanda.

¹⁷Die zeiden tot God: Wijk van ons! En wat had de Almachtige hun gedaan?

¹⁷Mereka itulah yang berani menolak Yang Mahakuasa, dan mengira Ia tak dapat berbuat apa-apa kepada mereka.

¹⁸Hij had immers hun huizen met goed gevuld; daarom is de raad der goddelozen verre van mij.

¹⁸Padahal Allah yang telah menjadikan mereka kaya! Sungguh aku tak mengerti pikiran orang durjana!

¹⁹De rechtvaardigen zagen het, en waren blijde, en de onschuldige bespotte hen;

¹⁹Orang yang baik, tertawa penuh kegembiraan, bila melihat orang jahat mendapat hukuman.

²⁰Dewijl onze stand niet verdelgd is, maar het vuur hun overblijfsel verteerd heeft.

²⁰Segala milik orang jahat telah hancur binasa, dan api membakar habis apa yang masih tersisa.

²¹Gewen u toch aan Hem, en heb vrede; daardoor zal u het goede overkomen.

²¹Nah, Ayub, berdamailah dengan TUHAN, supaya engkau mendapat ketentraman. Kalau itu kaulakukan, pasti engkau mendapat keuntungan.

²²Ontvang toch de wet uit Zijn mond, en leg Zijn redenen in uw hart.

²²Terimalah apa yang diajarkan TUHAN kepadamu; simpanlah itu semua di dalam hatimu.

²³Zo gij u bekeert tot den Almachtige, gij zult gebouwd worden; doe het onrecht verre van uw tenten.

²³Kembalilah kepada TUHAN dengan rendah hati kejahatan di rumahmu hendaknya kauakhiri.

²⁴Dan zult gij het goud op het stof leggen, en het goud van Ofir bij den rotssteen der beken;

²⁴Buanglah emasmu yang paling murni; lemparlah ke dasar sungai yang tidak berair lagi.

²⁵Ja, de Almachtige zal uw overvloedig goud zijn, en uw krachtig zilver zijn;

²⁵Biarlah Yang Mahakuasa menjadi emasmu, dan perakmu yang sangat bermutu.

²⁶Want dan zult gij u over den Almachtige verlustigen, en gij zult tot God uw aangezicht opheffen.

²⁶Maka kau boleh percaya kepada Allah selalu, dan mengetahui bahwa Dia sumber bahagiamu.

²⁷Gij zult tot Hem ernstiglijk bidden, en Hij zal u verhoren; en gij zult uw geloften betalen.

²⁷Bila engkau berdoa, Ia akan menjawabmu, dan engkau dapat menepati segala janjimu.

²⁸Als gij een zaak besluit, zo zal zij u bestendig zijn; en op uw wegen zal het licht schijnen.

²⁸Usahamu akan berhasil selalu, dan terang akan menyinari hidupmu.

²⁹Als men iemand vernederen zal, en gij zeggen zult: Het zij verhoging; dan zal God den nederige van ogen behouden.

²⁹Orang yang sombong direndahkan TUHAN, tetapi yang rendah hati diselamatkan.

³⁰Ja, Hij zal dien bevrijden, die niet onschuldig is, want hij wordt bevrijd door de zuiverheid uwer handen.

³⁰Allah akan menolongmu jika kau tidak bersalah, dan jika kau melakukan kehendak-Nya."