1Een psalm van David, den knecht des HEEREN, voor den opperzangmeester.
1Untuk pemimpin kor. Dari Daud, hamba TUHAN.
2De overtreding des goddelozen spreekt in het binnenste van mijn hart: Er is geen vreze Gods voor zijn ogen.
2(36-3) Ia menganggap dirinya sangat hebat, sehingga tidak menyadari kesalahannya, dan tidak membencinya.
3Want hij vleit zichzelven in zijn ogen, als men zijn ongerechtigheid bevindt, die te haten is.
3(36-4) Kata-katanya jahat dan penuh tipu daya, ia tidak lagi melakukan yang baik dan bijaksana.
4De woorden zijns monds zijn onrecht en bedrog; hij laat na te verstaan tot weldoen.
4(36-5) Di tempat tidur ia merencanakan kejahatan; perbuatannya tak ada yang baik, yang jahat tidak ditolaknya.
5Hij bedenkt onrecht op zijn leger; hij stelt zich op een weg, die niet goed is; het kwaad verwerpt hij niet.
5(36-6) TUHAN, kasih-Mu setinggi langit, dan kesetiaan-Mu sampai ke awan.
6O HEERE! Uw goedertierenheid is tot in de hemelen; Uw waarheid tot de bovenste wolken toe.
6(36-7) Kebaikan-Mu menjulang setinggi gunung, dan keadilan-Mu sedalam samudra; manusia dan hewan Kaupelihara, ya TUHAN.
7Uw gerechtigheid is als de bergen Gods; Uw oordelen zijn een grote afgrond; HEERE! Gij behoudt mensen en beesten.
7(36-8) Betapa berharga kasih-Mu, ya Allah, manusia berlindung dalam naungan sayap-Mu.
8Hoe dierbaar is Uw goedertierenheid, o God! Dies de mensenkinderen onder de schaduw Uwer vleugelen toevlucht nemen.
8(36-9) Mereka puas dengan makanan berlimpah di Rumah-Mu, dengan minuman dari sungai-Mu yang menyegarkan.
9Zij worden dronken van de vettigheid Uws huizes; en Gij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten.
9(36-10) Engkaulah sumber hidup semua makhluk, dalam terang-Mu kami melihat terang.
10Want bij U is de fontein des levens; in Uw licht zien wij het licht.
10(36-11) Semoga Engkau tetap mengasihi orang yang mengenal Engkau, dan berbuat baik kepada orang yang tulus hati.
11Strek Uw goedertierenheid uit over degenen, die U kennen, en Uw gerechtigheid over de oprechten van hart.
11(36-12) Jangan biarkan aku diserang orang congkak, atau diusir oleh orang jahat.
12De voet der hovaardigen kome niet over mij, en de hand der goddelozen doe mij niet omzwerven. [ (Psalms 36:13) Aldaar zijn de werkers der ongerechtigheid gevallen; zij zijn nedergestoten, en kunnen niet weder opstaan. ]
12(36-13) Lihatlah, orang yang melakukan kejahatan sudah jatuh, mereka terpelanting dan tak dapat bangun lagi.