1Aleph. Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan.
1おのが道を全くして、主のおきてに歩む者はさいわいです。
2Welgelukzalig zijn zij, die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken;
2主のもろもろのあかしを守り心をつくして主を尋ね求め、
3Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijn wegen.
3また悪を行わず、主の道に歩む者はさいわいです。
4HEERE! Gij hebt geboden, dat men Uw bevelen zeer bewaren zal.
4あなたはさとしを命じて、ねんごろに守らせられます。
5Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren!
5どうかわたしの道を堅くして、あなたの定めを守らせてください。
6Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden.
6わたしは、あなたのもろもろの戒めに目をとめる時、恥じることはありません。
7Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben.
7わたしは、あなたの正しいおきてを学ぶとき、正しい心をもってあなたに感謝します。
8Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer.
8わたしはあなたの定めを守ります。わたしを全くお捨てにならないでください。
9Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord.
9若い人はどうしておのが道を清く保つことができるでしょうか。み言葉にしたがって、それを守るよりほかにありません。
10Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen.
10わたしは心をつくしてあなたを尋ね求めます。わたしをあなたの戒めから迷い出させないでください。
11Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou.
11わたしはあなたにむかって罪を犯すことのないように、心のうちにみ言葉をたくわえました。
12HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen.
12あなたはほむべきかな、主よ、あなたの定めをわたしに教えてください。
13Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds.
13わたしはくちびるをもって、あなたの口から出るもろもろのおきてを言いあらわします。
14Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom.
14わたしは、もろもろのたからを喜ぶように、あなたのあかしの道を喜びます。
15Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten.
15わたしは、あなたのさとしを思い、あなたの道に目をとめます。
16Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten.
16わたしはあなたの定めを喜び、あなたのみ言葉を忘れません。
17Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware.
17あなたのしもべを豊かにあしらって、生きながらえさせ、み言葉を守らせてください。
18Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet.
18わたしの目を開いて、あなたのおきてのうちのくすしき事を見させてください。
19Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet.
19わたしはこの地にあっては寄留者です。あなたの戒めをわたしに隠さないでください。
20Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd.
20わが魂はつねにあなたのおきてを慕って、絶えいるばかりです。
21Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen.
21あなたは、あなたの戒めから迷い出る高ぶる者、のろわれた者を責められます。
22Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden.
22わたしはあなたのあかしを守りました。彼らのそしりと侮りとをわたしから取り去ってください。
23Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht.
23たといもろもろの君が座して、わたしをそこなおうと図っても、あなたのしもべは、あなたの定めを深く思います。
24Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden.
24あなたのあかしは、わたしを喜ばせ、わたしを教えさとすものです。
25Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord.
25わが魂はちりについています。み言葉に従って、わたしを生き返らせてください。
26Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen.
26わたしが自分の歩んだ道を語ったとき、あなたはわたしに答えられました。あなたの定めをわたしに教えてください。
27Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte.
27あなたのさとしの道をわたしにわきまえさせてください。わたしはあなたのくすしきみわざを深く思います。
28Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord.
28わが魂は悲しみによって溶け去ります。み言葉に従って、わたしを強くしてください。
29Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet.
29偽りの道をわたしから遠ざけ、あなたのおきてをねんごろに教えてください。
30Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld.
30わたしは真実の道を選び、あなたのおきてをわたしの前に置きました。
31Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet.
31主よ、わたしはあなたのあかしに堅く従っています。願わくは、わたしをはずかしめないでください。
32Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben.
32あなたがわたしの心を広くされるとき、わたしはあなたの戒めの道を走ります。
33He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe.
33主よ、あなたの定めの道をわたしに教えてください。わたしは終りまでこれを守ります。
34Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte.
34わたしに知恵を与えてください。わたしはあなたのおきてを守り、心をつくしてこれに従います。
35Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust.
35わたしをあなたの戒めの道に導いてください。わたしはそれを喜ぶからです。
36Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid.
36わたしの心をあなたのあかしに傾けさせ、不正な利得に傾けさせないでください。
37Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen.
37わたしの目をほかにむけて、むなしいものを見させず、あなたの道をもって、わたしを生かしてください。
38Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is.
38あなたを恐れる者にかかわる約束をあなたのしもべに堅くしてください。
39Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed.
39わたしの恐れるそしりを除いてください。あなたのおきては正しいからです。
40Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid.
40見よ、わたしはあなたのさとしを慕います。あなたの義をもって、わたしを生かしてください。
41Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging;
41主よ、あなたの約束にしたがって、あなたのいつくしみと、あなたの救をわたしに臨ませてください。
42Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord.
42そうすれば、わたしをそしる者に、答えることができます。わたしはあなたのみ言葉に信頼するからです。
43En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten.
43またわたしの口から真理の言葉をことごとく除かないでください。わたしの望みはあなたのおきてにあるからです。
44Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos.
44わたしは絶えず、とこしえに、あなたのおきてを守ります。
45En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb.
45わたしはあなたのさとしを求めたので、自由に歩むことができます。
46Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen.
46わたしはまた王たちの前にあなたのあかしを語って恥じることはありません。
47En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb.
47わたしは、わたしの愛するあなたの戒めに自分の喜びを見いだすからです。
48En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten.
48わたしは、わたしの愛するあなたの戒めを尊び、あなたの定めを深く思います。
49Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen.
49どうか、あなたのしもべに言われたみ言葉を思い出してください。あなたはわたしにそれを望ませられました。
50Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt.
50あなたの約束はわたしを生かすので、わが悩みの時の慰めです。
51De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken.
51高ぶる者は大いにわたしをあざ笑います。しかしわたしはあなたのおきてを離れません。
52Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost.
52主よ、わたしはあなたの昔からのおきてを思い出して、みずから慰めます。
53Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten.
53あなたのおきてを捨てる悪しき者のゆえに、わたしは激しい憤りを起します。
54Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen.
54あなたの定めはわが旅の家で、わたしの歌となりました。
55HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard.
55主よ、わたしは夜の間にあなたのみ名を思い出して、あなたのおきてを守ります。
56Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.
56わたしはあなたのさとしを守ったことによって、この祝福がわたしに臨みました。
57Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren.
57主はわたしの受くべき分です。わたしはあなたのみ言葉を守ることを約束します。
58Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging.
58わたしは心をつくして、あなたの恵みを請い求めます。あなたの約束にしたがって、わたしをお恵みください。
59Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen.
59わたしは、あなたの道を思うとき、足をかえして、あなたのあかしに向かいます。
60Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden.
60わたしはあなたの戒めを守るのに、すみやかで、ためらいません。
61De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten.
61たとい、悪しき者のなわがわたしを捕えても、わたしはあなたのおきてを忘れません。
62Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid.
62わたしはあなたの正しいおきてのゆえに夜半に起きて、あなたに感謝します。
63Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden.
63わたしは、すべてあなたを恐れる者、またあなたのさとしを守る者の仲間です。
64HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen.
64主よ、地はあなたのいつくしみで満ちています。あなたの定めをわたしに教えてください。
65Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord.
65主よ、あなたはみ言葉にしたがってしもべをよくあしらわれました。
66Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd.
66わたしに良い判断と知識とを教えてください。わたしはあなたの戒めを信じるからです。
67Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord.
67わたしは苦しまない前には迷いました。しかし今はみ言葉を守ります。
68Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen.
68あなたは善にして善を行われます。あなたの定めをわたしに教えてください。
69De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte.
69高ぶる者は偽りをもってわたしをことごとくおおいます。しかしわたしは心をつくしてあなたのさとしを守ります。
70Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet.
70彼らの心は肥え太って脂肪のようです。しかしわたしはあなたのおきてを喜びます。
71Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde.
71苦しみにあったことは、わたしに良い事です。これによってわたしはあなたのおきてを学ぶことができました。
72De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver.
72あなたの口のおきては、わたしのためには幾千の金銀貨幣にもまさるのです。
73Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere.
73あなたのみ手はわたしを造り、わたしを形造りました。わたしに知恵を与えて、あなたの戒めを学ばせてください。
74Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb.
74あなたを恐れる者はわたしを見て喜ぶでしょう。わたしはみ言葉によって望みをいだいたからです。
75Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt.
75主よ、わたしはあなたのさばきの正しく、また、あなたが真実をもってわたしを苦しめられたことを知っています。
76Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht.
76あなたがしもべに告げられた約束にしたがって、あなたのいつくしみをわが慰めとしてください。
77Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking.
77あなたのあわれみをわたしに臨ませ、わたしを生かしてください。あなたのおきてはわが喜びだからです。
78Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden.
78高ぶる者に恥をこうむらせてください。彼らは偽りをもって、わたしをくつがえしたからです。しかしわたしはあなたのさとしを深く思います。
79Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen.
79あなたをおそれる者と、あなたのあかしを知る者とをわたしに帰らせてください。
80Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde.
80わたしの心を全くして、あなたの定めを守らせてください。そうすればわたしは恥をこうむることがありません。
81Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt.
81わが魂はあなたの救を慕って絶えいるばかりです。わたしはみ言葉によって望みをいだきます。
82Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten?
82わたしの目はあなたの約束を待つによって衰え、「いつ、あなたはわたしを慰められるのですか」と尋ねます。
83Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten.
83わたしは煙の中の皮袋のようになりましたが、なお、あなたの定めを忘れませんでした。
84Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers?
84あなたのしもべの日はどれほど続くでしょうか。いつあなたは、わたしを迫害する者をさばかれるでしょうか。
85De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet.
85高ぶる者はわたしをおとしいれようと穴を掘りました。彼らはあなたのおきてに従わない人々です。
86Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij.
86あなたの戒めはみな真実です。彼らは偽りをもってわたしを迫害します。わたしをお助けください。
87Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten.
87彼らはこの地において、ほとんどわたしを滅ぼしました。しかし、わたしはあなたのさとしを捨てませんでした。
88Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden.
88あなたのいつくしみにしたがってわたしを生かしてください。そうすればわたしはあなたの口から出るあかしを守ります。
89Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen.
89主よ、あなたのみ言葉は天においてとこしえに堅く定まり、
90Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan;
90あなたのまことはよろずよに及びます。あなたが地を定められたので、地は堅く立っています。
91Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten.
91これらのものはあなたの仰せにより、堅く立って今日に至っています。よろずのものは皆あなたのしもべだからです。
92Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan.
92あなたのおきてがわが喜びとならなかったならば、わたしはついに悩みのうちに滅びたでしょう。
93Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt.
93わたしは常にあなたのさとしを忘れません。あなたはこれをもって、わたしを生かされたからです。
94Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht.
94わたしはあなたのものです。わたしをお救いください。わたしはあなたのさとしを求めました。
95De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen.
95悪しき者はわたしを滅ぼそうと待ち伏せています。しかし、わたしはあなたのあかしを思います。
96In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd.
96わたしはすべての全きことに限りあることを見ました。しかしあなたの戒めは限りなく広いのです。
97Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag.
97いかにわたしはあなたのおきてを愛することでしょう。わたしはひねもすこれを深く思います。
98Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij.
98あなたの戒めは常にわたしと共にあるので、わたしをわが敵にまさって賢くします。
99Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn.
99わたしはあなたのあかしを深く思うので、わがすべての師にまさって知恵があります。
100Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.
100わたしはあなたのさとしを守るので、老いた者にまさって事をわきまえます。
101Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden.
101わたしはみ言葉を守るために、わが足をとどめて、すべての悪い道に行かせません。
102Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd.
102あなたがわたしを教えられたので、わたしはあなたのおきてを離れません。
103Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond!
103あなたのみ言葉はいかにわがあごに甘いことでしょう。蜜にまさってわが口に甘いのです。
104Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden.
104わたしはあなたのさとしによって知恵を得ました。それゆえ、わたしは偽りのすべての道を憎みます。
105Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.
105あなたのみ言葉はわが足のともしび、わが道の光です。
106Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid.
106わたしはあなたの正しいおきてを守ることを誓い、かつこれを実行しました。
107Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord.
107わたしはいたく苦しみました。主よ、み言葉に従って、わたしを生かしてください。
108Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten.
108主よ、わがさんびの供え物をうけて、あなたのおきてを教えてください。
109Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet.
109わたしのいのちは常に危険にさらされています。しかし、わたしはあなたのおきてを忘れません。
110De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen.
110悪しき者はわたしのためにわなを設けました。しかし、わたしはあなたのさとしから迷い出ません。
111Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid.
111あなたのあかしはとこしえにわが嗣業です。まことに、そのあかしはわが心の喜びです。
112Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe.
112わたしはあなたの定めを終りまで、とこしえに守ろうと心を傾けます。
113Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief.
113わたしは二心の者を憎みます。しかしあなたのおきてを愛します。
114Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt.
114あなたはわが隠れ場、わが盾です。わたしはみ言葉によって望みをいだきます。
115Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren.
115悪をなす者よ、わたしを離れ去れ、わたしはわが神の戒めを守るのです。
116Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope.
116あなたの約束にしたがって、わたしをささえて、ながらえさせ、わが望みについて恥じることのないようにしてください。
117Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken.
117わたしをささえてください。そうすれば、わたしは安らかで、常にあなたの定めに心をそそぎます。
118Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen.
118すべてあなたの定めから迷い出る者をあなたは、かろしめられます。まことに、彼らの欺きはむなしいのです。
119Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief.
119あなたは地のすべての悪しき者を、金かすのようにみなされます。それゆえ、わたしはあなたのあかしを愛します。
120Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen.
120わが肉はあなたを恐れるので震えます。わたしはあなたのさばきを恐れます。
121Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.
121わたしは正しく義にかなったことを行いました。わたしを捨てて、しえたげる者にゆだねないでください。
122Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken.
122しもべのために保証人となって、高ぶる者にわたしを、しえたげさせないでください。
123Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
123わが目はあなたの救と、あなたの正しい約束とを待ち望んで衰えます。
124Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid, en leer mij Uw inzettingen.
124あなたのいつくしみにしたがって、しもべをあしらい、あなたの定めを教えてください。
125Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uw getuigenissen kennen.
125わたしはあなたのしもべです。わたしに知恵を与えて、あなたのあかしを知らせてください。
126Het is tijd voor den HEERE, dat Hij werke, want zij hebben Uw wet verbroken.
126彼らはあなたのおきてを破りました。今は主のはたらかれる時です。
127Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja, meer dan het fijnste goud.
127それゆえ、わたしは金よりも、純金よりもまさってあなたの戒めを愛します。
128Daarom heb ik alle Uw bevelen, van alles, voor recht gehouden; maar alle valse pad heb ik gehaat.
128それゆえ、わたしは、あなたのもろもろのさとしにしたがって、正しき道に歩み、すべての偽りの道を憎みます。
129Pe. Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze mijn ziel.
129あなたのあかしは驚くべきものです。それゆえ、わが魂はこれを守ります。
130De opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende.
130み言葉が開けると光を放って、無学な者に知恵を与えます。
131Ik heb mijn mond wijd opengedaan, en gehijgd, want ik heb verlangd naar Uw geboden.
131わたしはあなたの戒めを慕うゆえに、口を広くあけてあえぎ求めました。
132Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen.
132み名を愛する者に常にされるように、わたしをかえりみ、わたしをあわれんでください。
133Maak mijn voetstappen vast in Uw Woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen.
133あなたの約束にしたがって、わが歩みを確かにし、すべての不義に支配されないようにしてください。
134Verlos mij van des mensen overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden.
134わたしを人のしえたげからあがなってください。そうすればわたしは、あなたのさとしを守ります。
135Doe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen.
135み顔をしもべの上に照し、あなたの定めを教えてください。
136Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat zij Uw wet niet onderhouden.
136人々があなたのおきてを守らないので、わが目の涙は川のように流れます。
137Tsade. HEERE! Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht.
137主よ、あなたは正しく、あなたのさばきは正しいのです。
138Gij hebt de gerechtigheid Uwer getuigenissen, en de waarheid hogelijk geboden.
138あなたの正義と、この上ない真実とをもってあなたのあかしを命じられました。
139Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben.
139わたしのあだが、あなたのみ言葉を忘れるので、わが熱心はわたしを滅ぼすのです。
140Uw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief.
140あなたの約束はまことに確かです。あなたのしもべはこれを愛します。
141Ik ben klein en veracht, doch Uw bevelen vergeet ik niet.
141わたしは取るにたらない者で、人に侮られるけれども、なお、あなたのさとしを忘れません。
142Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uw wet is de waarheid.
142あなたの義はとこしえに正しく、あなたのおきてはまことです。
143Benauwdheid en angst hebben mij getroffen, doch Uw geboden zijn mijn vermakingen.
143悩みと苦しみがわたしに臨みました。しかしあなたの戒めはわたしの喜びです。
144De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid; doe ze mij verstaan, zo zal ik leven.
144あなたのあかしはとこしえに正しいのです。わたしに知恵を与えて、生きながらえさせてください。
145Koph. Ik heb van ganser harte geroepen: verhoor mij, o HEERE! ik zal Uw inzettingen bewaren.
145わたしは心をつくして呼ばわります。主よ、お答えください。わたしはあなたの定めを守ります。
146Ik heb U aangeroepen, verlos mij, en ik zal Uw getuigenissen onderhouden.
146わたしはあなたに呼ばわります。わたしをお救いください。わたしはあなたのあかしを守ります。
147Ik ben de morgen schemering voorgekomen, en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt.
147わたしは朝早く起き出て呼ばわります。わたしはみ言葉によって望みをいだくのです。
148Mijn ogen komen de nacht waken voor, om Uw rede te betrachten.
148わが目は夜警の交代する時に先だってさめ、あなたの約束を深く思います。
149Hoor mijn stem naar Uw goedertierenheid, o HEERE! maak mij levend naar Uw recht.
149あなたのいつくしみにしたがって、わが声を聞いてください。主よ、あなたの公義にしたがって、わたしを生かしてください。
150Die kwade praktijken najagen, genaken mij, zij wijken verre van Uw wet.
150わたしをしえたげる者が悪いたくらみをもって近づいています。彼らはあなたのおきてを遠くはなれているのです。
151Maar Gij, HEERE! zijt nabij, en al Uw geboden zijn waarheid.
151しかし主よ、あなたは近くいらせられます。あなたのもろもろの戒めはまことです。
152Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt.
152わたしは早くからあなたのあかしによって、あなたがこれをとこしえに立てられたことを知りました。
153Resch. Zie mijn ellende aan, en help mij uit, want Uw wet heb ik niet vergeten.
153わが悩みを見て、わたしをお救いください。わたしはあなたのおきてを忘れないからです。
154Twist mijn twistzaak, en verlos mij, maak mij levend, naar Uw toezegging.
154わが訴えを弁護して、わたしをあがない、あなたの約束にしたがって、わたしを生かしてください。
155Het heil is verre van de goddelozen, want zij zoeken Uw inzettingen niet.
155救は悪しき者を遠く離れている。彼らはあなたの定めを求めないからです。
156HEERE! Uw barmhartigheden zijn vele; maak mij levend naar Uw rechten.
156主よ、あなたのあわれみは大きい。あなたの公義に従って、わたしを生かしてください。
157Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk ik niet.
157わたしをしえたげる者、わたしをあだする者は多い。しかしわたしは、あなたのあかしを離れません。
158Ik heb gezien degenen, die trouwelooslijk handelen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden.
158不信仰な者があなたのみ言葉を守らないので、わたしは彼らを見て、いとわしく思います。
159Zie aan, dat ik Uw bevelen lief heb, o HEERE! maak mij levend naar Uw goedertierenheid.
159わたしがいかにあなたのさとしを愛するかをお察しください。主よ、あなたのいつくしみにしたがって、わたしを生かしてください。
160Het begin Uws woords is waarheid, en in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid.
160あなたのみ言葉の全体は真理です。あなたの正しいおきてのすべてはとこしえに絶えることはありません。
161Schin. De vorsten hebben mij vervolgd zonder oorzaak; maar mijn hart heeft gevreesd voor Uw woord.
161もろもろの君はゆえなくわたしをしえたげます。しかしわが心はみ言葉をおそれます。
162Ik ben vrolijk over Uw toezegging, als een, die een groten buit vindt.
162わたしは大いなる獲物を得た者のようにあなたのみ言葉を喜びます。
163Ik haat de valsheid, en heb er een gruwel van; maar Uw wet heb ik lief.
163わたしは偽りを憎み、忌みきらいます。しかしあなたのおきてを愛します。
164Ik loof U zeven maal des daags, over de rechten Uwer gerechtigheid.
164わたしはあなたの正しいおきてのゆえに、一日に七たびあなたをほめたたえます。
165Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en zij hebben geen aanstoot.
165あなたのおきてを愛する者には大いなる平安があり、何ものも彼らをつまずかすことはできません。
166O HEERE! ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden.
166主よ、わたしはあなたの救を望み、あなたの戒めをおこないます。
167Mijn ziel onderhoudt Uw getuigenissen, en ik heb ze zeer lief.
167わが魂は、あなたのあかしを守ります。わたしはいたくこれを愛します。
168Ik onderhoud Uw bevelen en Uw getuigenissen, want al mijn wegen zijn voor U.
168わがすべての道があなたのみ前にあるので、わたしはあなたのさとしと、あかしとを守ります。
169Thau. O HEERE! laat mijn geschrei voor Uw aanschijn genaken, maak mij verstandig naar Uw woord.
169主よ、どうか、わが叫びをみ前にいたらせ、み言葉に従って、わたしに知恵をお与えください。
170Laat mijn smeken voor Uw aanschijn komen, red mij naar Uw toezegging.
170わが願いをみ前にいたらせ、み言葉にしたがって、わたしをお助けください。
171Mijn lippen zullen Uw lof overvloediglijk uitstorten, als Gij mij Uw inzettingen zult geleerd hebben.
171あなたの定めをわたしに教えられるので、わがくちびるはさんびを唱えます。
172Mijn tong zal spraak houden van Uw rede, want al Uw geboden zijn rechtvaardigheid.
172あなたのすべての戒めは正しいので、わが舌はみ言葉を歌います。
173Laat Uw hand mij te hulp komen, want ik heb Uw bevelen verkoren.
173わたしはあなたのさとしを選びました。あなたのみ手を、常にわが助けとしてください。
174O HEERE! ik verlang naar Uw heil, en Uw wet is al mijn vermaking.
174主よ、わたしはあなたの救を慕います。あなたのおきてはわたしの喜びです。
175Laat mijn ziel leven, en zij zal U loven, en laat Uw rechten mij helpen.
175わたしを生かして、あなたをほめたたえさせ、あなたのおきてを、わが助けとしてください。わたしは失われた羊のように迷い出ました。あなたのしもべを捜し出してください。わたしはあなたの戒めを忘れないからです。
176Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten.
176わたしは失われた羊のように迷い出ました。あなたのしもべを捜し出してください。わたしはあなたの戒めを忘れないからです。