1Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altascheth; als hij voor Sauls aangezicht vlood in de spelonk.
1神よ、わたしをあわれんでください。わたしをあわれんでください。わたしの魂はあなたに寄り頼みます。滅びのあらしの過ぎ去るまではあなたの翼の陰をわたしの避け所とします。
2Wees mij genadig, o God! Wees mij genadig, want mijn ziel betrouwt op U, en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan.
2わたしはいと高き神に呼ばわります。わたしのためにすべての事をなしとげられる神に呼ばわります。
3Ik zal roepen tot God, den Allerhoogste, tot God, Die het aan mij voleinden zal.
3神は天から送ってわたしを救い、わたしを踏みつける者をはずかしめられます。〔セラすなわち神はそのいつくしみとまこととを送られるのです。
4Hij zal van den hemel zenden, en mij verlossen, te schande makende dengene, die mij zoekt op te slokken. Sela. God zal Zijn goedertierenheid en Zijn waarheid zenden.
4わたしは人の子らをむさぼり食らうししの中に横たわっています。彼らの歯はほこ、また矢、彼らの舌は鋭いつるぎです。
5Mijn ziel is in het midden der leeuwen, ik lig onder stokebranden, mensenkinderen, welker tanden spiesen en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard.
5神よ、みずからを天よりも高くし、みさかえを全地の上にあげてください。
6Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde.
6彼らはわたしの足を捕えようと網を設けました。わたしの魂はうなだれました。彼らはわたしの前に穴を掘りました。しかし彼らはみずからその中に陥ったのです。〔セラ
7Zij hebben een net bereid voor mijn gangen, mijn ziel was nedergebukt; zij hebben een kuil voor mijn aangezicht gegraven; zij zijn er midden in gevallen. Sela.
7神よ、わたしの心は定まりました。わたしの心は定まりました。わたしは歌い、かつほめたたえます。
8Mijn hart is bereid, o God! mijn hart is bereid; ik zal zingen, en psalmzingen.
8わが魂よ、さめよ。立琴よ、琴よ、さめよ。わたしはしののめを呼びさまします。
9Waak op, mijn eer! waak op, gij, luit en harp! ik zal in den dageraad opwaken.
9主よ、わたしはもろもろの民の中であなたに感謝し、もろもろの国の中であなたをほめたたえます。
10Ik zal U loven onder de volken, o Heere! ik zal U psalmzingen onder de natien.
10あなたのいつくしみは大きく、天にまで及び、あなたのまことは雲にまで及びます。神よ、みずからを天よりも高くし、みさかえを全地の上にあげてください。
11Want Uw goedertierenheid is groot tot aan de hemelen, en Uw waarheid tot aan de bovenste wolken. [ (Psalms 57:12) Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde. ]
11神よ、みずからを天よりも高くし、みさかえを全地の上にあげてください。