¹Dewijl wij dan deze beloften hebben, geliefden, laat ons onszelven reinigen van alle besmetting des vleses en des geestes, voleindigende de heiligmaking in de vreze Gods.

¹Eftersom vi da har disse løfter, mine elskede, så la oss rense oss fra all urenhet på kjød og ånd og fullende vår helliggjørelse i Guds frykt! / [2KO 7, 1 er i trykte bøker plassert på slutten av kapittel 6.]

²Geeft ons plaats; wij hebben niemand verongelijkt, wij hebben niemand verdorven, wij hebben bij niemand ons voordeel gezocht.

²Gi oss rum! Ingen har vi gjort urett, ingen har vi ødelagt, ingen har vi gått for nær.

³Ik zeg dit niet tot uw veroordeling; want ik heb te voren gezegd, dat gij in onze harten zijt, om samen te sterven en samen te leven.

³Dette sier jeg ikke for å fordømme eder; jeg har jo før sagt at I er i våre hjerter for å dø med oss og leve med oss.

⁴Ik heb vele vrijmoedigheid in het spreken tegen u, ik heb veel roems over u; ik ben vervuld met vertroosting; ik ben zeer overvloedig van blijdschap in al onze verdrukking.

⁴Jeg har stor tiltro til eder; jeg roser mig storlig av eder; jeg er full av trøst, jeg er overvettes rik på glede under all vår trengsel.

⁵Want ook, als wij in Macedonie gekomen zijn, zo heeft ons vlees geen rust gehad; maar wij waren in alles verdrukt; van buiten was strijd, van binnen vrees.

⁵For heller ikke da vi kom til Makedonia, hadde vårt kjød nogen ro, men vi trengtes på alle måter: utenfor oss var strid, inneni oss frykt;

⁶Doch God, Die de nederigen vertroost, heeft ons getroost door de komst van Titus.

⁶men Gud, som trøster de nedbøiede, han trøstet oss ved Titus' komme,

⁷En niet alleen door zijn komst, maar ook door de vertroosting, met welke hij over u vertroost is geweest, als hij ons verhaalde uw verlangen, uw kermen, uw ijver voor mij; alzo dat ik te meer verblijd ben geweest.

⁷dog ikke bare ved hans komme, men og ved den trøst hvormed han var blitt trøstet over eder, idet han meldte oss eders lengsel, eders klage, eders nidkjærhet for mig, så at jeg blev ennu gladere.

⁸Want hoewel ik u in den zendbrief bedroefd heb, het berouwt mij niet, hoewel het mij berouwd heeft; want ik zie, dat dezelve zendbrief, hoewel voor een kleinen tijd, u bedroefd heeft.

⁸For om jeg enn bedrøvet eder ved mitt brev, så angrer jeg det ikke; om jeg enn før angret det - jeg ser jo at hint brev bedrøvet eder, om enn bare for en stund -

⁹Nu verblijde ik mij, niet omdat gij bedroefd zijt geweest, maar omdat gij bedroefd zijt geweest tot bekering; want gij zijt bedroefd geweest naar God, zodat gij in geen ding schade van ons geleden hebt.

⁹så gleder jeg mig nu, ikke over at I blev bedrøvet, men over at I blev bedrøvet til omvendelse; for I blev bedrøvet efter Guds sinn, forat I ikke skulde lide nogen skade ved oss.

¹⁰Want de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid; maar de droefheid der wereld werkt den dood.

¹⁰For bedrøvelsen efter Guds sinn virker omvendelse til frelse, som ingen angrer; men verdens bedrøvelse virker død.

¹¹Want ziet, ditzelfde dat gij naar God zijt bedroefd geworden, hoe grote naarstigheid heeft het in u gewrocht? Ja, verantwoording, ja, onlust, ja, vrees, ja, verlangen, ja, ijver, ja, wraak; in alles hebt gij uzelven bewezen rein te zijn in deze zaak.

¹¹For se, just dette at I blev bedrøvet efter Guds sinn, hvilken iver det virket hos eder, ja forsvar, ja harme, ja frykt, ja lengsel, ja nidkjærhet, ja straff! I alt viste I eder å være rene i den sak.

¹²Hoewel ik dan aan u geschreven heb, dat is niet om diens wil, die onrecht gedaan had, noch om diens wil, die onrecht gedaan was; maar opdat onze vlijtigheid voor u bij u openbaar zou worden, in de tegenwoordigheid Gods.

¹²Derfor, om jeg enn skrev til eder, så var det ikke for hans skyld som gjorde uretten, heller ikke for hans skyld som uretten blev gjort imot, men forat eders iver for oss kunde bli åpenbaret hos eder for Guds åsyn.

¹³Daarom zijn wij vertroost geworden over uw vertroosting; en zijn nog overvloediger verblijd geworden over de blijdschap van Titus, omdat zijn geest van u allen verkwikt is geworden.

¹³Derfor er vi blitt trøstet. Og til vår trøst kom ennu den langt større glede over Titus' glede; for hans ånd er blitt vederkveget av eder alle.

¹⁴Want indien ik iets bij hem over u geroemd heb, zo ben ik niet beschaamd geworden; maar gelijk wij alles met waarheid tot u gesproken hebben, alzo is ook onze roem, dien ik bij Titus geroemd heb, waarheid geworden.

¹⁴For om jeg til ham har uttalt nogen ros over eder, så er jeg ikke blitt til skamme; men likesom vi i alt har talt sannhet til eder, så er og vår ros for Titus blitt sannhet,

¹⁵En zijn innerlijke bewegingen zijn te overvloediger jegens u, als hij uw aller gehoorzaamheid overdenkt, hoe gij hem met vreze en beven hebt ontvangen.

¹⁵og hans kjærlighet til eder er enn sterkere når han kommer eders alles lydighet i hu, hvorledes I tok imot ham med frykt og beven.

¹⁶Ik verblijde mij dan, dat ik in alles van u vertrouwen mag hebben.

¹⁶Jeg gleder mig over at jeg i alt kan lite på eder.