1Ik stond op mijn wacht, en ik stelde mij op de sterkte, en ik hield wacht om te zien, wat Hij in mij spreken zou, en wat ik antwoorden zou op mijn bestraffing.
1På min vaktpost vil jeg stå og stille mig på varden; og jeg vil skue ut for å se hvad han vil tale til mig, og hvad jeg skal få til svar på mitt klagemål.
2Toen antwoordde mij de HEERE, en zeide: Schrijf het gezicht, en stel het duidelijk op tafelen, opdat daarin leze die voorbijloopt.
2Og Herren svarte mig og sa: Skriv synet op og skriv det tydelig på tavlene, så det kan leses med letthet!
3Want het gezicht zal nog tot een bestemden tijd zijn, dan zal Hij het op het einde voortbrengen, en niet liegen; zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven.
3For ennu må synet vente på sin tid; men det haster mot enden og lyver ikke. Om det dryger, så bi efter det! For komme skal det, det skal ikke utebli.
4Ziet, zijn ziel verheft zich, zij is niet recht in hem; maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven.
4Se, opblåst og uærlig er hans sjel i ham*; men den rettferdige skal leve ved sin tro. / {* kaldeeren.}
5En ook dewijl hij trouwelooslijk handelt bij den wijn, een trots man is, en in zijn woning niet blijft; die zijn ziel wijd opendoet als het graf, en gelijk de dood is, die niet zat wordt, en tot zich verzamelt al de heidenen, en vergadert tot zich alle volken.
5Så er og vinen troløs; en skrytende mann - han skal ikke bli boende i ro, han som har opspilt sitt grådige svelg likesom dødsriket; han er som døden og blir ikke mett, han har sanket til sig alle folk og samlet til sig alle folkeslag.
6Zouden dan niet al dezelve van hem een spreekwoord opnemen, en een uitlegging der raadselen van hem? En men zal zeggen: Wee dien, die vermeerdert hetgeen het zijne niet is (hoe lange!), en dien, die op zich laadt dik slijk.
6Skal ikke alle disse synge nidviser og spottesanger om ham, lage gåter om ham og si: Ve den som dynger op ting som ikke hører ham til - hvor lenge? - og som lesser på sig pantegods!
7Zullen niet onvoorziens opstaan, die u bijten zullen, en ontwaken, die u zullen bewegen, en zult gij hun niet tot plundering worden?
7Skal de ikke brått reise sig de som skal pine dig, og våkne op de som skal jage dig op, så du blir et rov for dem?
8Omdat gij vele heidenen beroofd hebt, zo zullen alle overgebleven volken u beroven; om het bloed der mensen, en het geweld aan het land, de stad, en alle inwoners derzelve.
8For du har plyndret mange folkeslag; således skal alle som blir igjen av folkene, plyndre dig for din blodskyld mot menneskene og for dine voldsverk mot jorden, mot staden og alle dem som bor i den.
9Wee dien, die met kwade gierigheid giert voor zijn huis, opdat hij in de hoogte zijn nest stelle, om bevrijd te zijn uit de hand des kwaads.
9Ve den som jager efter skammelig vinning for sitt hus, for å bygge sitt rede i høiden, for å redde sig fra ulykkens hånd!
10Gij hebt schaamte beraadslaagd voor uw huis; uitroeiende vele volken, zo hebt gij gezondigd tegen uw ziel.
10Du har lagt op råd som blir til skam for ditt hus, lagt op råd om å gjøre ende på mange folk og dermed syndet mot dig selv;
11Want de steen uit den muur roept, en de balk uit het hout antwoordt dien.
11for stenen i veggen skal skrike, og bjelken i treverket skal svare den.
12Wee dien, die de stad met bloed bouwt, en die de stad met onrecht bevestigt!
12Ve den som bygger en by med blod og grunnlegger en stad med urett!
13Ziet, is het niet van den HEERE der heirscharen, dat de volken arbeiden ten vure, en de lieden zich vermoeien tevergeefs?
13Se, kommer det ikke fra Herren, hærskarenes Gud, at folkeslag skal arbeide sig trette for ilden, og folkeferd gjøre sig møie for intet?
14Want de aarde zal vervuld worden, dat zij de heerlijkheid des HEEREN bekennen, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken.
14For jorden skal fylles med kunnskap om Herrens herlighet, likesom vannet som dekker havets bunn.
15Wee dien, die zijn naaste te drinken geeft, gij, die uw wijnfles daarbij voegt, en ook dronken maakt, opdat gij hun naaktheden aanschouwt.
15Ve den som gir sin næste å drikke av sin brennende vredes skål, ja drikker dem drukne, for å se på deres blusel!
16Gij zult ook verzadigd worden met schande, voor eer; drinkt gij ook, en ontbloot de voorhuid; de beker der rechterhand des HEEREN zal zich tot u wenden, en er zal een schandelijk uitbraaksel over uw heerlijkheid zijn.
16Du blir mettet med skam og ikke med ære; drikk også du og vis din forhud frem! Begeret i Herrens høire hånd skal i sin tid komme til dig, og dyp skam skal skjule din ære.
17Want het geweld, dat tegen Libanon begaan is, zal u bedekken, en de verwoesting der beesten zal ze verschrikken, om des bloeds wil der mensen, en des gewelds in het land, de stad en aan alle inwoners derzelve.
17For ditt voldsverk mot Libanon og ødeleggelsen av dyrene, som skremte dem, skal komme over dig for din blodskyld mot menneskene og for dine voldsverk mot jorden, mot staden og alle dem som bor i den.
18Wat zal het gesneden beeld baten, dat zijn formeerder het gesneden heeft? of het gegoten beeld, hetwelk een leugenleraar is, dat de formeerder op zijn formeersel vertrouwt, als hij stomme afgoden gemaakt heeft?
18Hvad gagn gjør et utskåret billede, om enn en mester har skåret det? Eller hvad gagn gjør et støpt billede, en lærer i løgn, om enn dets mester satte sin lit til det da han gjorde målløse avguder?
19Wee dien, die tot het hout zegt: Word wakker! en: Ontwaak! tot den zwijgenden steen. Zou het leren? Ziet, het is met goud en zilver overtrokken, en er is gans geen geest in het midden van hetzelve.
19Ve den som sier til en stokk: Våkn op! - til en målløs sten: Stå op! Skulde den være lærer? Den er jo overtrukket med gull og sølv, og det finnes ikke ånd i den.
20Maar de HEERE is in Zijn heiligen tempel. Zwijg voor Zijn aangezicht, gij ganse aarde!
20Men Herren er i sitt hellige tempel; vær stille for hans åsyn, all jorden!