1En Hij zeide tot de discipelen: Het kan niet wezen, dat er geen ergernissen komen; doch wee hem, door welken zij komen;
1Og han sa til sine disipler: Det er umulig annet enn at forførelser må komme; men ve den som de kommer fra!
2Het zoude hem nuttiger zijn, dat een molensteen om zijn hals gedaan ware, en hij in de zee geworpen, dan dat hij een van deze kleinen zou ergeren.
2Det var bedre for ham om det var hengt en kvernsten om hans hals, og han var kastet i havet, enn at han skulde forføre én av disse små.
3Wacht uzelven. En indien uw broeder tegen u zondigt, zo bestraf hem; en indien het hem leed is, zo vergeef het hem.
3Ta eder i vare! Om din bror synder, da irettesett ham; og om han angrer det, da tilgi ham!
4En indien hij zevenmaal daags tegen u zondigt, en zevenmaal daags tot u wederkeert, zeggende: Het is mij leed; zo zult gij het hem vergeven.
4Og om han syv ganger om dagen synder imot dig og syv ganger kommer tilbake til dig og sier: Jeg angrer det, da skal du tilgi ham.
5En de apostelen zeiden tot den Heere: Vermeerder ons het geloof.
5Og apostlene sa til Herren: Øk vår tro!
6En de Heere zeide: Zo gij een geloof hadt als een mostaardzaad, gij zoudt tegen dezen moerbezienboom zeggen: Word ontworteld, en in de zee geplant, en hij zou u gehoorzaam zijn.
6Men Herren sa: Dersom I hadde tro som et sennepskorn, da skulde I si til dette morbærtre: Rykk dig op med rot og plant dig i havet! og det skulde lyde eder.
7En wie van u heeft een dienstknecht ploegende, of de beesten hoedende, die tot hem, als hij van den akker inkomt, terstond zal zeggen: Kom bij, en zit aan?
7Men hvem av eder som har en tjener som pløier eller gjæter, vil si til ham når han kommer inn fra marken: Kom straks hit og sett dig til bords?
8Maar zal hij niet tot hem zeggen: Bereid, dat ik te avond zal eten, en omgord u, en dien mij, totdat ik zal gegeten en gedronken hebben; en eet en drink gij daarna?
8Vil han ikke heller si til ham: Gjør i stand det jeg skal ha til aftensmat, og bind op om dig og gå mig til hånde til jeg får ett og drukket, så skal du få ete og drikke?
9Dankt hij ook denzelven dienstknecht omdat hij gedaan heeft, hetgeen hem bevolen was? Ik meen, neen.
9Takker han vel sin tjener fordi han gjorde det som var ham pålagt? Jeg tror det ikke.
10Alzo ook gij, wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten; want wij hebben maar gedaan, hetgeen wij schuldig waren te doen.
10Således skal også I, når I har gjort alt det som er eder pålagt, si: Vi er unyttige tjenere; vi har bare gjort det vi var skyldige å gjøre.
11En het geschiedde, als Hij naar Jeruzalem reisde, dat Hij door het midden van Samaria en Galilea ging.
11Og det skjedde på vandringen til Jerusalem at han drog midt imellem Samaria og Galilea;
12En als Hij in een zeker vlek kwam, ontmoetten Hem tien melaatse mannen, welke stonden van verre;
12og da han gikk inn i en by, møtte det ham ti spedalske menn, som stod langt borte,
13En zij verhieven hun stem, zeggende: Jezus, Meester! ontferm U onzer!
13og de ropte høit: Jesus, mester! miskunn dig over oss!
14En als Hij hen zag, zeide Hij tot hen: Gaat heen en vertoont uzelven den priesters. En het geschiedde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden.
14Og da han så dem, sa han til dem: Gå bort og te eder for prestene! Og det skjedde mens de var på veien, at de blev renset.
15En een van hen, ziende, dat hij genezen was, keerde wederom, met grote stemme God verheerlijkende.
15Men en av dem vendte tilbake, da han så at han var helbredet, og han priste Gud med høi røst,
16En hij viel op het aangezicht voor Zijn voeten, Hem dankende; en dezelve was een Samaritaan;
16og falt ned på sitt ansikt for hans føtter og takket ham; og han var en samaritan.
17En Jezus, antwoordende, zeide: Zijn niet de tien gereinigd geworden, en waar zijn de negen?
17Da svarte Jesus og sa: Blev ikke de ti renset? hvor er da de ni?
18En zijn er geen gevonden, die wederkeren, om Gode eer te geven, dan deze vreemdeling?
18Fantes det ingen som vendte tilbake for å gi Gud ære uten denne fremmede?
19En Hij zeide tot hem: Sta op, en ga heen; uw geloof heeft u behouden.
19Og han sa til ham: Stå op og gå bort! din tro har frelst dig.
20En gevraagd zijnde van de Farizeen, wanneer het Koninkrijk Gods komen zou, heeft Hij hun geantwoord en gezegd: Het Koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat.
20Men da han blev spurt av fariseerne når Guds rike skulde komme, svarte han dem og sa: Guds rike kommer ikke på den måte at en kan se det med sine øine;
21En men zal niet zeggen: Ziet hier, of ziet daar, want, ziet, het Koninkrijk Gods is binnen ulieden.
21heller ikke skal de si: Se her eller se der er det! For se, Guds rike er inneni eder.
22En Hij zeide tot de discipelen: Er zullen dagen komen, wanneer gij zult begeren een der dagen van den Zoon des mensen te zien, en gij zult dien niet zien.
22Men han sa til sine disipler: De dager skal komme da I skal attrå å få se en av Menneskesønnens dager, og I skal ikke få se den.
23En zij zullen tot u zeggen: Ziet hier, of ziet daar is Hij; gaat niet heen, en volgt niet.
23Og de skal si til eder: Se her, se der er han! Gå ikke der bort, og følg ikke efter!
24Want gelijk de bliksem, die van het ene einde onder den hemel bliksemt, tot het andere onder den hemel schijnt, alzo zal ook de Zoon des mensen wezen in Zijn dag.
24For likesom lynet, når det lyner, skinner fra himmelbryn til himmelbryn, således skal Menneskesønnen være på sin dag.
25Maar eerst moet Hij veel lijden, en verworpen worden van dit geslacht.
25Men først skal han lide meget og forkastes av denne slekt.
26En gelijk het geschied is in de dagen van Noach, alzo zal het ook zijn in de dagen van den Zoon des mensen.
26Og likesom det gikk i Noahs dager, så skal det også gå i Menneskesønnens dager:
27Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk, zij werden ten huwelijk gegeven, tot den dag, op welken Noach in de ark ging, en de zondvloed kwam, en verdierf ze allen.
27de åt og drakk, de tok til ekte og blev gitt til ekte, like til den dag da Noah gikk inn i arken; så kom vannflommen og ødela dem alle sammen.
28Desgelijks ook, gelijk het geschiedde in de dagen van Lot; zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden;
28På samme vis - likesom det gikk i Lots dager: de åt og drakk, de kjøpte og solgte, de plantet og bygget;
29Maar op den dag, op welken Lot van Sodom uitging, regende het vuur en sulfer van den hemel, en verdierf ze allen.
29men den dag da Lot gikk ut av Sodoma, da lot Gud ild og svovel regne fra himmelen og ødela dem alle sammen -
30Even alzo zal het zijn in den dag, op welken de Zoon des mensen geopenbaard zal worden.
30således skal det også gå på den dag da Menneskesønnen åpenbares.
31In dienzelven dag, wie op het dak zal zijn, en zijn huisraad in huis, die kome niet af, om hetzelve weg te nemen; en wie op den akker zijn zal, die kere desgelijks niet naar hetgeen, dat achter is.
31På den dag må den som er på taket og har sine ting i huset, ikke stige ned for å hente dem, og heller ikke den som er ute på marken, vende tilbake til sitt hjem.
32Gedenkt aan de vrouw van Lot.
32Kom Lots hustru i hu!
33Zo wie zijn leven zal zoeken te behouden, die zal het verliezen; en zo wie hetzelve zal verliezen, die zal het in het leven behouden.
33Den som søker å frelse sitt liv, skal miste det, og den som mister det, skal berge det.
34Ik zeg u: In dien nacht zullen twee op een bed zijn; de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.
34Jeg sier eder: I den natt skal det være to i én seng; den ene skal tas med, og den andre skal lates tilbake.
35Twee vrouwen zullen te zamen malen; de ene zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.
35To kvinner skal male på samme kvern; den ene skal tas med, og den andre skal lates tilbake.
36Twee zullen op den akker zijn; de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.
36Det skal være to ute på marken; den ene blir tatt med, den andre blir latt tilbake.
37En zij antwoordden en zeiden tot Hem: Waar, Heere? En Hij zeide tot hen: Waar het lichaam is, aldaar zullen de arenden vergaderd worden.
37Da svarte de og sa til ham: Hvor, Herre? Han sa til dem: Hvor åtselet er, der skal ørnene samles.