1Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
1Huan TOUPA thu ka kiang ah a hongtung nawna,
2Mensenkind! zet uw aangezicht tegen het gebergte Seir, en profeteer tegen hetzelve,
2Mihing tapa, Seir tang masuan inla, a tungah thu gen inla, a kiang ah,
3En zeg tot hetzelve: Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o gebergte Seir! en Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, en zal u stellen tot een verwoesting en een schrik.
3TOUPA PATHIANIN hichiin a chi ahi: Ngai in, Aw Seir tang, ka hon dou ahi; na tungah ka khut k lik dinga, ka honhihgawpin mulkimhuai takin ka honbawl ding hi.
4Ik zal uw steden stellen tot eenzaamheid, en gij zult een verwoesting worden, en zult weten, dat Ik de HEERE ben.
4Na khopite ka suse dinga, na kigawp ding; huan TOUPA ka hi chih na thei ding.
5Omdat gij een eeuwige vijandschap hebt, en hebt de kinderen Israels doen wegvloeien door het geweld des zwaards, ten tijde huns verderfs, ten tijde der uiterste ongerechtigheid;
5Na nitna uh gawtna nanungpena a siat ni ua Israel inkote namsau thilhihtheihna a na lata, na kinak pih gige jiakin,
6Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE; Ik zal u voorzeker ten bloede bereiden, en het bloed zal u vervolgen; alzo gij het bloed niet hebt gehaat, zal u het bloed ook vervolgen.
6A hin a ka hin laiteng, sisana dingin ka hon bawl dinga, sisanin a hon delh ding: sisan na huat louh zakin sisanin a hondelh ding, chih TOUPA PATHIAN thu pawt ahi.
7En Ik zal het gebergte Seir tot de uiterste verwoesting stellen; en Ik zal uit hetzelve uitroeien dien, die er doorgaat, en dien, die wederkeert.
7Hichiin Seir tang bel mulkimhuaitaka bawlin ka sugawp ding; a tunga mi vialvak sekte ka tawpsak vek ding.
8En Ik zal zijn bergen met zijn verslagenen vervullen; uw heuvelen, en uw dalen, en al uw stromen, in dezelve zullen de verslagenen van het zwaard liggen.
8A tangte amah mi thahtein ka dimsak ding: na tangte ah, na guam leh na luiguam kuakte ah namsau a thahte a puk phengphung ding uh.
9Tot eeuwige verwoestingen zal Ik u stellen, en uw steden zullen niet bewoond worden; alzo zult gij weten, dat Ik de HEERE ben.
9Ka hon sugawp den dinga, na khopite luahin a omkei ding: huan kei TOUPA ka hi chih na thei ding.
10Omdat gij zegt: Die twee volken en die twee landen zullen mij geworden, en wij zullen ze erfelijk bezitten, ofschoon de HEERE daar ware;
10TOUPA zaw a om gige naa, hiai nam nihte leh gam nihte kei a ahidinga, ka tangmai ding uh, na chih jiakin.
11Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE: Ik zal ook handelen naar uw toorn en naar uw nijdigheid, die gij uit uw haat tegen hen hebt te werk gesteld; en Ik zal bij hen bekend worden, wanneer Ik u zal gericht hebben.
11A hina ka hin laiteng chih, TOUPA PATHIAN thu pawt ahi, na hehna bang zel leh na huatna jiaka hazatna na suklatdan bang zelin ka hih sin hi: na tung thu ka ngaihtuah hun chiangin a lak uah ka hih lang ding hi.
12En gij zult weten, dat Ik, de HEERE, al uw lasteringen gehoord heb, die gij tegen de bergen Israels gesproken hebt, zeggende: Zij zijn verwoest, zij zijn ons ter spijze gegeven.
12Hihgawpin a omta ua, ka kiangah piakin a omta uh, chia Israel tangte na gensiatna tengteng kei TOUPAN ka za vek chih na thei ding.
13Alzo hebt gij u met uw mond tegen Mij groot gemaakt, en uw woorden tegen Mij vermenigvuldigd; Ik heb het gehoord.
13Ka tungah na kamin na kiliansakin ka tungah thu na tamsaka, ka za vek hi.
14Alzo zegt de Heere HEERE: Gelijk het ganse land verblijd is, alzo zal Ik u de verwoesting aandoen.
14Hichiin TOUPA PATHIANIN a chi ahi: Lei pumpi kipahna ding in ka honsugawp ding.Israelte gouluah a siat jiaka na kipah mahbang in na tungah ka hih ding: Aw Seir tang leh Edom tengteng, a vekin a kise gawp ding: huan TOUPA ka hi chih na thei ding uh.
15Gelijk gij u verblijd hebt over de erfenis van het huis Israels, omdat zij verwoest is, alzo zal Ik aan u doen; het gebergte van Seir, en gans Edom, zal geheel een verwoesting worden; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
15Israelte gouluah a siat jiaka na kipah mahbang in na tungah ka hih ding: Aw Seir tang leh Edom tengteng, a vekin a kise gawp ding: huan TOUPA ka hi chih na thei ding uh.