Dutch Staten Vertaling

Paite

Haggai

2

1Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
1Kha sagihna, khaa a ni sawmnih leh khatnain, jawlnei Haggai akipanin TOUPA thu a hongtunga
2Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
2Juda ukpipa Sialtil tapa Zerubbabel kiangah, leh siampu lian, Jehozadak tapa Josua kiang leh, mi omsunte kiangah tuin thu genin, chiin.
3Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
3Tumaa a thupinaa hiai in mu na lak uah kua na om lai ua? huan tuin bangchibangin na mu ua? na mitmuh un bangmah lou bang ahi maw? chiin.
4Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
4Hita mahleh, Zerubbabel aw, hat takin omin, TOUPAN a chi; Josua, siampu lian, Jehozadak tapa aw, hat takin om in; nou gama mite tengteng aw, hat takin om unla, nasem un, TOUPAN a chi; na kiang ua ka om jiakin, sepaihte TOUPAN a chi.
5Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
5Aigupta gam akipan na hong pai khiak lai ua na kinag ua thu ka khuna, na lak ua ka kha a om gigedan theigige un; lau kei un.
6Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
6TOUPAN lah hichiin a chi ngala; Khatvei lai, sawtlou kalin, vante leh, lei leh, tuipi leh, gam hul ka sing ding.
7Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
7Huan, nam tengteng ka sing dinga, huchiin nam tengteng thil deihte a hongtung ding, huchiin hiai in thupinain ka dimsak ding, sepaihte TOUPAN a chi hi.
8Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
8Dangka keia ahi, dangkaeng keia ahi, sepaihte TOUPAN a chi.
9Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
9Hiai in thupina nanung a masa sangin, a thupizo ding, sepaihte TOUPAN a chi; huan hiailai mun ah muanna ka pe ding, sepaihte TOUPAN a chi.
10Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
10Daria kum nihna, a kha kua a ni sawmnih leh linain, jawlnei Haggai akipanin TOUPa thu a hongtunga.
11Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
11Sepaihte TOUPAN hichiin ahi. Tuin dan lam thua siampute dong un
12Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
12Min a puansilh puanten ah sa siangthou lo leh, huan a puantenin tanghau Hiam, meh hiam, uain hiam, sa hiam sukhata leh a hongsiangthou diam>? chiin. Huan siamputen, li, chiin a dawn uh
13Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
13Huan Haggaiin, Misi luang jiaka mi ninin hiaite-a abangpeuh khoih leh siangin a om diam? a chi a. Huan siamputen a dawng ua, Siang louin a om ding a chi uh.
14Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
14Huan Haggaiin a dawnga, TOUPAN, Huchi bangin hiai mite, leh huchi bangin hiai nam ka maah ahi uh; huchi bangin a khutte uh nasep chteng; leh huailaia a thillat uh a siang kei hi, a chi, chiin.
15Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
15Huchiin tuin, ka honngen ahi, Tunia kipan leh abanbanin, TOUA biakin-a suang a kichian main ngaihtuah un
16Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
16Tehna sawmnih kivum min a hongmuh lai, huai nite a om nung siah, sawmkhat kia a om hil bawm sawmngaa dim khe dinga min uain thau a honmuh laiin, sawmnih kia a om hi.
17Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
17Na khut nasepte tengteng uah keuna leh kawtluatna leh gialin ka hon gawta; huchipiin leng kei lam na hongnga kei uh. TOUPAN a chi hi.
18Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
18Ka honngen ahi tunia kipan leh abanbanin, TOUPA biakin suangphum a kiphah ni akipan, a kha kuana a ni sawmnih leh li nia kipan, ngaihtuah un,
19Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
19Pang sungah haichi a om lai hia? ahi, grepgui, theipi kung, pomgranet, oliv sing a hongsuak kei laia; tunia kipanin ka honvualjawl ding hi.
20Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
20Khaa ni sawmnih leh ni li niin Haggai kiangah a nihveinain TOUPa thu a hongtunga
21Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
21Juda ukpipa Zerubbabel kiangah, Vante leh lei ka sing dinga
22Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
22Lalgamte laltutphah ka lumlet dinga, namte, lalgamte hatna ka suse ding kangtalaite leh, huaia tuangte ka pai ding; huchiin sakolte leh a tung ua tuangmite a hongkum ding uh, mi chih a unau namsauin, a chi, chiin thugenin.Huai ni chiangin AW Zerubbabel, ka sikha, Sialtil tapa, ka honla ding, sepaihte TOUPAN a chi, suai bangin ka honbawl ding, TOUPAN, a chi; nang lah ka hontelta ngala, sepaihte TOUPAN a chi.
23Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
23Huai ni chiangin AW Zerubbabel, ka sikha, Sialtil tapa, ka honla ding, sepaihte TOUPAN a chi, suai bangin ka honbawl ding, TOUPAN, a chi; nang lah ka hontelta ngala, sepaihte TOUPAN a chi.