¹Gij zoudt rechtvaardig zijn, o HEERE! wanneer ik tegen U zou twisten; ik zal nochtans van Uw oordelen met U spreken; waarom is der goddelozen weg voorspoedig, waarom hebben zij rust, allen, die trouwelooslijk trouweloosheid bedrijven?

¹ «ای خداوند اگر با تو بحث کنم، تو همیشه پیروز می‌شوی! با وجود این، در مورد عدالت از تو پرسشی دارم. چرا بدکاران کامروا و خیانتکاران موفّق‌اند؟

²Gij hebt ze geplant, zij zijn ook ingeworteld, zij gaan voort, ook dragen zij vrucht; Gij zijt wel nabij in hun mond, maar verre van hun nieren.

² تو آنها را مثل نهال کاشتی و ریشه دوانده، رشد می‌کنند و میوه نمی‌دهند آنها با زبان خود تو را تمجید می‌کنند، ولی درحقیقت به تو توجّهی ندارند.

³Maar Gij, o HEERE! kent mij, Gij ziet mij, en proeft mijn hart, dat het met U is. Ruk ze uit als schapen ter slachting, en heilig ze tot den dag der doding.

³ امّا، ای خداوند، تو مرا می‌شناسی و هرچه انجام می‌دهم تو می‌بینی و می‌دانی چقدر تو را دوست دارم. این مردمان شریر را مثل گوسفندانی که برای قصّابی می‌برند، از اینجا بیرون ببر؛ و تا زمان کشتارشان آنها را جدا نگاهدار.

⁴Hoe lang zal het land treuren, en het kruid des gansen velds verdorren? Vanwege de boosheid dergenen, die daarin wonen, vergaan de beesten en het gevogelte; dewijl zij zeggen: Hij ziet ons einde niet.

⁴ تا به کی این سرزمین ما باید این‌قدر خشک باشد و علف مزارع ما پژمرده باشند؟ حیوانات و پرندگان هم به‌خاطر شرارت قوم در حال مرگند، قومی که می‌گوید 'خدا نمی‌بیند ما چه می‌کنیم؟'»

⁵Als gij loopt met de voetgangers, zo maken zij u moede; hoe zult gij u dan mengen met de paarden? Zo gij alleenlijk vertrouwt in een land van vrede, hoe zult gij het dan maken in de verheffing van de Jordaan?

⁵ خداوند گفت: «ای ارمیا، اگر از مسابقه دادن با مردمان این‌قدر خسته شده‌ای، چگونه می‌توانی با اسبان مسابقه دهی؟ اگر نمی‌توانی در زمین صاف و هموار روی پای خود بایستی، در جنگلهای اردن چه خواهی کرد؟

⁶Want ook uw broeders en uws vaders huis, ook diezelve handelen trouwelooslijk tegen u; ook diezelve roepen u met volle stem achterna; geloof hen niet, wanneer zij vriendelijk tot u spreken.

⁶ حتّی اعضای خانواده‌ات به تو خیانت کرده‌اند، و با همدستی دشمنان به تو حمله می‌کنند. به آنها اعتماد نکن، حتّی اگر آنها دوستانه با تو سخن گویند.»

⁷Ik heb Mijn huis verlaten, Ik heb Mijn erfenis laten varen; Ik heb de beminde Mijner ziel in de hand harer vijanden gegeven.

⁷ خداوند می‌گوید: «من اسرائیل را ترک و قوم برگزیدهٔ خودم را طرد کردم. من قوم محبوب خود را تسلیم دشمنانشان نمودم.

⁸Mijn erfenis is Mij geworden als een leeuw in het woud; zij heeft haar stem tegen Mij verheven, daarom heb Ik haar gehaat.

⁸ قوم برگزیدهٔ من مخالف من شده‌اند؛ مثل شیری در جنگل بر من می‌غرّد. از این رو از آنها بیزارم.

⁹Mijn erfenis is Mij een gesprenkelde vogel; de vogelen zijn rondom tegen haar; komt aan, verzamelt, al gij gedierte des velds, komt om te eten!

⁹ قوم برگزیدهٔ من مثل پرنده‌ای است که از هر طرف مورد هجوم بازهای شکاری قرار گرفته باشد. حیوانات وحشی را صدا کنید تا به این ضیافت بیایند.

¹⁰Veel herders hebben Mijn wijngaard verdorven, zij hebben Mijn akker vertreden; zij hebben Mijn gewensten akker gesteld tot een woeste wildernis.

¹⁰ بسیاری از فرمانروایان بیگانه، تاکستان مرا ویران و مزراع مرا لگدمال کرده‌اند. سرزمین زیبای مرا به بیابان مبدّل ساختند،

¹¹Men heeft hem gesteld tot een woestheid, verwoest zijnde treurt hij tot Mij; het ganse land is verwoest, omdat er niemand is, die het ter harte neemt.

¹¹ و از آن، زمین بایر به وجود آوردند؛ زمینی متروک و بی‌حاصل! تمام زمین به بیابان بی‌آب و علف تبدیل شده و کسی به آن اهمیّت نمی‌دهد.

¹²Op alle hoge plaatsen in de woestijn zijn verstoorders gekomen, want het zwaard des HEEREN verteert van het ene einde des lands tot aan het andere einde des lands; er is geen vrede voor enig vlees.

¹² از آن سوی بلندیهای بیابان مردم برای غارت آمده‌اند. من چنان جنگی در این سرزمین برافروختم که دیگر کسی از آن در امان نخواهد بود.

¹³Zij hebben tarwe gezaaid, maar doornen gemaaid; zij hebben zich gepijnigd, maar niet gevorderd; wordt alzo beschaamd vanwege ulieder inkomsten, vanwege de hittigheid van den toorn des HEEREN.

¹³ قوم من گندم کاشتند ولی علف هرز درو کردند، آنها زحمت زیاد کشیدند، امّا چیزی عایدشان نشد. به‌خاطر غضب من محصولشان از بین رفت.»

¹⁴Alzo zegt de HEERE: Aangaande al Mijn boze naburen, die Mijn erfenis aanroeren, dewelke Ik Mijn volke Israel erfelijk gegeven heb; ziet, Ik zal hen uit hun land uitrukken, maar het huis van Juda zal Ik uit hunlieder midden uitrukken.

¹⁴ خداوند می‌گوید: «امّا دربارهٔ همسایگان اسرائیل که میراث قوم من، زمینی را که من به آنها داده بودم، ویران کردند. من آن مردمان شریر را مثل گیاهی که از ریشه می‌کَنند از سرزمینشان بیرون خواهم کرد و مردم یهودا را نجات خواهم داد.

¹⁵En het zal geschieden, nadat Ik hen zal uitgerukt hebben, zo zal Ik wederkeren, en Mij hunner ontfermen; en Ik zal hen wederbrengen, een iegelijk tot zijn erfenis, en een iegelijk tot zijn land.

¹⁵ بعد از آن که آنها را دور ساختم، دوباره نسبت به آنها رحیم خواهم بود. تمام ملّتها را به سرزمینهای خودشان برمی‌گردانم.

¹⁶En het zal geschieden, indien zij de wegen Mijns volks vlijtiglijk zullen leren, zwerende bij Mijn Naam: Zo waarachtig als de HEERE leeft! gelijk als zij Mijn volk geleerd hebben te zweren bij Baal, zo zullen zij in het midden Mijns volks gebouwd worden.

¹⁶ اگر با تمام دل آیین قوم مرا بپذیرند، و به نام من سوگند یاد کنند، همان‌طور که روزی به قوم من می‌آموختند به نام بعل قسم بخورند، آنگاه آنها هم جزو قوم من خواهند بود و کامیاب خواهند شد. امّا اگر ملّتی اطاعت نکند، من آن را کاملاً از ریشه قطع می‌کنم و از بین خواهم بُرد. من، خداوند چنین گفته‌ام.»

¹⁷Maar indien zij niet zullen horen, zo zal Ik diezelve natie ten enenmale uitrukken en verdoen, spreekt de HEERE.

¹⁷ امّا اگر ملّتی اطاعت نکند، من آن را کاملاً از ریشه قطع می‌کنم و از بین خواهم بُرد. من، خداوند چنین گفته‌ام.»