Dutch Staten Vertaling

Slovenian

Ecclesiastes

5

1Wees niet te snel met uw mond, en uw hart haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezicht; want God is in den hemel, en gij zijt op de aarde; daarom laat uw woorden weinig zijn.
1Pazi na nogo svojo, kadar greš v hišo Božjo! Kajti bližati se, da poslušaš, je bolje nego darovati bedakov daritve; nimajo namreč spoznanja, da delajo hudo.
2Want gelijk de droom komt door veel bezigheid, alzo de stem des zots door de veelheid der woorden.
2Ne bodi nagel s svojimi usti in srcu svojemu ne daj hiteti, da izreče besedo pred Bogom; zakaj Bog je v nebesih, ti pa si na zemlji: zato bodi tvojih besed malo.
3Wanneer gij een gelofte aan God zult beloofd hebben, stel niet uit dezelve te betalen; want Hij heeft geen lust aan zotten; wat gij zult beloofd hebben, betaal het.
3Kajti sanje prihajajo po mnogem trudu in bedak se oglaša z mnogimi besedami.
4Het is beter, dat gij niet belooft, dan dat gij belooft en niet betaalt.
4Kadar storiš obljubo Bogu, je ne odlašaj izpolniti; kajti Njemu ne ugajajo bedaki. Kar obljubiš, izpolni!
5Laat uw mond niet toe, dat hij uw vlees zou doen zondigen; en zeg niet voor het aangezicht des engels, dat het een dwaling was; waarom zou God grotelijks toornen, om uwer stemme wille, en verderven het werk uwer handen?
5Bolje, da ne obljubiš, nego da obljubiš, a ne izpolniš.
6Want gelijk in de veelheid der dromen ijdelheden zijn, alzo in veel woorden; maar vrees gij God!
6Ne dopusti ustom svojim, da v greh zapeljejo meso tvoje, in ne govóri pred poslancem Božjim: Bila je pomota! Čemu naj bi se jezil Bog nad glasom tvojim in uničil rok tvojih delo?
7Indien gij de onderdrukking des armen, en de beroving des gerichts en der gerechtigheid ziet in een landschap, verwonder u niet over zulk een voornemen; want die hoger is dan de hoge, neemt er acht op; en daar zijn hogen boven henlieden.
7Zakaj pri mnogih sanjah in besedah je tudi mnogo ničemurnosti. Le Boga se boj!
8Het voordeel des aardrijks is voor allen: de koning zelfs wordt van het veld gediend.
8Kadar vidiš, da stiskajo uboge ter da siloma dero sodbo in pravičnost v deželi, ne čudi se tej reči; kajti visok čuva nad visokim, a nad njima je še višji.
9Die het geld liefheeft, wordt van het geld niet zat; en wie den overvloed liefheeft, wordt van het inkomen niet zat. Dit is ook ijdelheid.
9A kralj, ki služi poljedelstvu, je vsekakor deželi v prid.
10Waar het goed vermenigvuldigt, daar vermenigvuldigen ook die het eten; wat nuttigheid hebben dan de bezitters daarvan, dan het gezicht hunner ogen?
10Kdor ljubi srebro, ne bo nikoli srebra sit, in kdor ljubi bogastvo, ne dobi nikdar dosti. Tudi to je ničemurnost.
11De slaap des arbeiders is zoet, hij hebbe weinig of veel gegeten; maar de zatheid des rijken laat hem niet slapen.
11Ko se množi imovina, se množe tudi tisti, ki jo uživajo; in kakšen užitek ima posestnik, nego da jo z očmi gleda?
12Er is een kwaad, dat krankheid aanbrengt, hetwelk ik zag onder de zon: rijkdom van zijn bezitters bewaard tot hun eigen kwaad.
12Delavcu je spanje sladko, če je jedel veliko ali malo; bogatinu pa sitost ne da mirno spati.
13Of de rijkdom zelf vergaat door een moeilijke bezigheid; en hij gewint een zoon, en er is niet met al in zijn hand.
13Je hudo zlo, ki sem ga videl pod solncem: bogastvo, ki si ga hrani njega posestnik sebi v nesrečo.
14Gelijk als hij voortgekomen is uit zijner moeders buik, alzo zal hij naakt wederkeren, gaande gelijk hij gekomen was; en hij zal niet medenemen van zijn arbeid, dat hij met zijn hand zou wegdragen.
14Ker tako bogastvo se izgubi po zli nezgodi, in sinu, ki ga je rodil, ga ne ostane nič v roki.
15Daarom is dit ook een kwaad, dat krankheid aanbrengt; dat hij in alle manier, gelijk hij gekomen is, alzo heengaat; en wat voordeel is het hem, dat hij in den wind gearbeid heeft?
15Kakor je prišel nag iz telesa matere svoje, prav tako zopet odide in za trud svoj ne vzame še kaj malega ne, kar bi v roki odnesel s seboj.
16Dat hij ook alle dagen in duisternis gegeten heeft; en dat hij veel verdriets gehad heeft, ook zijn krankheid, en onstuimigen toorn?
16Pa tudi to je hudo zlo, da mora oditi prav tako, kakor je prišel; in kaj ima dobička od tega, da se trudi za veter?
17Ziet, wat ik gezien heb, een goede zaak, die schoon is: te eten en te drinken, en te genieten het goede van al zijn arbeid, die hij bearbeid heeft onder de zon, gedurende het getal der dagen zijns levens, hetwelk God hem geeft; want dat is zijn deel.
17Vrhutega mora vse svoje dni jesti v temi in ima dosti nejevolje, bolezni in jeze.
18Ook een iegelijk mens, aan denwelken God rijkdom en goederen gegeven heeft, en Hij geeft hem de macht, om daarvan te eten, en om zijn deel te nemen, en om zich te verheugen van zijn arbeid, datzelve is een gave van God.
18Glej, kar sem spoznal za dobro in za lepo: da človek jé in pije in uživa dobro pri vsem trudu svojem, s katerim se trudi pod solncem, vse dni svojega življenja, kar mu jih je Bog dal; kajti to je delež njegov.
19Want hij zal niet veel gedenken aan de dagen zijns levens, dewijl hem God hem verhoort in de blijdschap zijns harten.
19Saj vsakemu človeku, ki mu je Bog dal bogastvo in zaklade in ga je pooblastil, da to uživa in vzame delež svoj in se veseli pri trudu svojem, prav to je dar Božji.Kajti ne bo se veliko spominjal dni življenja svojega; ker mu Bog odgovarja v veselju srca njegovega.
20
20Kajti ne bo se veliko spominjal dni življenja svojega; ker mu Bog odgovarja v veselju srca njegovega.