1Twist tegen ulieder moeder, twist, omdat zij Mijn vrouw niet is, en Ik haar Man niet ben; en laat ze haar hoererijen van haar aangezicht, en haar overspelerijen van tussen haar borsten wegdoen.
1Recite bratom svojim: Ami [T. j. Ljudstvo moje.], in sestram svojim: Ruhama [T. j. Pomiloščena.].
2Opdat Ik ze niet naakt uitstrope, en zette ze als ten dage, toen zij geboren werd; ja, make ze als een woestijn, en zette ze als een dor land, en dode ze door dorst;
2Pravdajte se z materjo svojo, pravdajte! Kajti ona ni moja žena in jaz nisem njen mož; in naj odpravi nečistovanje svoje izpred svojega obličja in prešeštvovanje svoje izmed svojih prsi:
3En Mij harer kinderen niet ontferme, omdat zij kinderen der hoererijen zijn.
3da je ne slečem do nagega in je ne postavim, kakor je bila v dan svojega rojstva, in je ne naredim kakor puščavo in kakor suho zemljo ter je ne dam v smrt od žeje.
4Want hunlieder moeder hoereert, die henlieden ontvangen heeft, handelt schandelijk; want zij zegt: Ik zal mijn boelen nagaan, die mij mijn brood en mijn water, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn drank geven.
4In njenih otrok se ne usmilim, ker so otroci nečistosti.
5Daarom, ziet, Ik zal uw weg met doornen betuinen, en Ik zal een heiningmuur maken, dat zij haar paden niet zal vinden.
5Kajti njih mati je nečistovala, sramotno se je vedla njih roditeljica; zakaj dejala je: Hodila bom za ljubovniki svojimi, ki mi dajo kruh moj in vodo mojo, volno mojo in predivo moje, olje moje in pijačo mojo.
6En zij zal haar boelen nalopen, maar dezelve niet aantreffen; en zij zal hen zoeken, maar niet vinden; dan zal zij zeggen: Ik zal henengaan, en keren weder tot mijn vorigen Man, want toen was mij beter dan nu.
6Zato, glej, zagradim pot tvojo s trnjem in postavim zid zoper njo, da ne najde svojih stezá.
7Zij bekent toch niet, dat Ik haar het koren, en den most, en de olie gegeven heb, en haar het zilver en goud vermenigvuldigd heb, dat zij tot den Baal gebruikt hebben.
7In tekla bo za svojimi ljubovniki, a ne dohiti jih, ter jih bo iskala, pa jih ne najde; tedaj poreče: Pojdem in se povrnem k prvemu možu svojemu, ker se mi je bolje godilo takrat nego sedaj!
8Daarom zal Ik wederkomen, en Mijn koren wegnemen op zijn tijd, en Mijn most op zijn gezetten tijd; en Ik zal wegrukken Mijn wol en Mijn vlas, dienende om haar naaktheid te bedekken.
8A ona ni spoznala, da sem jaz ji dajal žito in vino in olje ter ji množil srebro in zlato, kar so vse trošili za Baala.
9En nu zal Ik haar dwaasheid ontdekken voor de ogen harer boelen; en niemand zal haar uit Mijn hand verlossen.
9Zato vzamem nazaj žito svoje ob svojem času in vino svoje ob določenem času in ji iztrgam volno svojo in predivo svoje, ki naj bi bilo pokrilo njeno nagoto.
10En Ik zal doen ophouden al haar vrolijkheid, haar feesten, haar nieuwe maanden, en haar sabbatten, ja, al haar gezette hoogtijden.
10In sedaj odkrijem njeno sramoto vpričo ljubovnikov njenih, in nihče je ne otme iz moje roke.
11En Ik zal verwoesten haar wijnstok en haar vijgeboom, waarvan zij zegt: Deze zijn mij een hoerenloon, dat mij mijn boelen gegeven hebben; maar Ik zal ze stellen tot een woud, en het wild gedierte des velds zal ze vreten.
11Storim tudi konec vsej njeni veselosti, njenim praznikom, njenim mlajem in sobotam in vsem prazničnim časom njenim.
12En Ik zal over haar bezoeken de dagen des Baals, waarin zij dien gerookt heeft, en zich versierd met haar voorhoofdsiersel, en haar halssieraad, en is haar boelen nagegaan, maar heeft Mij vergeten, spreekt de HEERE.
12In opustošim njene vinske trte in njeno smokovo drevje, o čemer je govorila: To je plačilo moje, ki so mi ga dajali ljubovniki moji. In naredim iz tega gozd, in poljske zveri bodo objedale vse.
13Daarom, ziet, Ik zal haar lokken, en zal haar voeren in de woestijn; en Ik zal naar haar hart spreken.
13In kaznoval jo bom za dneve, posvečene Baalom, ob katerih jim je zažigala kadilo, ko se je lišpala s svojimi obročki in z drago ovratnino in hodila za svojimi ljubovniki, mene pa je pozabila, govori GOSPOD.
14En Ik zal haar geven haar wijngaarden van daar af, en het dal Achor, tot een deur der hoop; en aldaar zal zij zingen, als in de dagen harer jeugd, en als ten dage, toen zij optoog uit Egypteland.
14Zato, glej, jaz jo izvabim in popeljem v puščavo in govoril ji bom na srce;
15En het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE, dat gij Mij noemen zult: Mijn Man; en Mij niet meer noemen zult: Mijn Baal!
15in dam ji odondod njene vinograde in dolino Ahor, da ji bode vrata upanja; in zapoje tam, kakor je pela v dneh mladosti svoje in kakor v dan, ko je šla gori iz dežele Egiptovske.
16En Ik zal de namen der Baals van haar mond wegdoen; zij zullen niet meer bij hun namen gedacht worden.
16In zgodi se tisti dan, govori GOSPOD, da me boš imenovala: moj mož, in ne boš me več imenovala: moj Baal.
17En Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte des aardbodems; en Ik zal den boog, en het zwaard, en den krijg van de aarde verbreken, en zal hen in zekerheid doen nederliggen.
17Kajti vzamem imena Baalov iz njenih ust, da se nikoli več ne omenijo njih imena.
18En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden.
18In tisti dan sklenem zanje zavezo z zvermi na polju in s pticami nebeškimi in z laznino po zemlji ter starem lok, meč in vojno orožje v deželi in storim, da bodo varno počivali.
19En Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof; en gij zult den HEERE kennen.
19In zaročim se s teboj na vekomaj; in zaročim se s teboj v pravičnosti in v sodbi in v milosti in v usmiljenju,
20En het zal te dien dage geschieden, dat Ik verhoren zal, spreekt de HEERE; Ik zal den hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren.
20zaročim se, pravim, s teboj v zvestobi, in spoznaš GOSPODA.
21En de aarde zal het koren verhoren, mitsgaders den most en de olie; en die zullen Jizreel verhoren.
21In zgodi se tisti dan, da odgovorim, pravi GOSPOD: odgovorim nebu, in to odgovori zemlji,
22En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over Lo-Ruchama; en Ik zal zeggen tot Lo-Ammi: Gij zijt Mijn volk; en dat zal zeggen: O, mijn God!
22in zemlja odgovori žitu in vinu in olju, in ta odgovore Jezreelu [T. j. ki ga seje Bog.].In zasejem si jo po deželi, in usmilim se Lo-ruhame; in porečem njim, ki niso bili moje ljudstvo: Moje si ljudstvo, in ono poreče: Ti si Bog moj!
23
23In zasejem si jo po deželi, in usmilim se Lo-ruhame; in porečem njim, ki niso bili moje ljudstvo: Moje si ljudstvo, in ono poreče: Ti si Bog moj!