1En Hij begon door gelijkenissen tot hen te zeggen: Een mens plantte een wijngaard, en zette een tuin daarom, en groef een wijnpersbak, en bouwde een toren, en verhuurde dien aan de landlieden, en reisde buitenslands.
1Yesu alianza kusema nao kwa mifano: "Mtu mmoja alilima shamba la mizabibu. Akalizungushia ukuta, na katikati yake akachimba kisima cha kusindikia divai, akajenga mnara pia. Akalikodisha shamba hilo kwa wakulima, akasafiri hadi nchi ya mbali.
2En als het de tijd was, zond hij een dienstknecht tot de landlieden, opdat hij van de landlieden ontving van de vrucht des wijngaards.
2Wakati wa mavuno, alimtuma mtumishi wake kwa wale wakulima akamletee sehemu ya mazao ya shamba lake.
3Maar zij namen en sloegen hem, en zonden hem ledig heen.
3Wale wakulima wakamkamata, wakampiga, wakamrudisha mikono mitupu.
4En hij zond wederom een anderen dienstknecht tot hen, en dien stenigden zij, en wondden hem het hoofd, en zonden hem henen, schandelijk behandeld zijnde.
4Akatuma tena mtumishi mwingine; huyu wakamuumiza kichwa na kumtendea vibaya.
5En wederom zond hij een anderen, en dien doodden zij; en vele anderen, waarvan zij sommigen sloegen, en sommigen doodden.
5Mwenye shamba akatuma mtumishi mwingine tena, na huyo wakamuua. Wengine wengi waliotumwa, baadhi yao walipigwa, na wengi wakauawa.
6Als hij dan nog een zoon had, die hem lief was, zo heeft hij ook dien ten laatste tot hen gezonden, zeggende: Zij zullen immers mijn zoon ontzien.
6Alibakiwa bado na mtu mmoja, yaani mwanawe mpendwa. Mwishowe akamtuma huyo akisema, Watamheshimu mwanangu.
7Maar die landlieden zeiden onder elkander: Deze is de erfgenaam; komt, laat ons hem doden, en de erfenis zal onze zijn.
7Lakini hao wakulima wakaambiana, Huyu ndiye mrithi, basi, tumuue ili urithi wake uwe wetu!
8En zij namen en doodden hem, en wierpen hem uit, buiten den wijngaard.
8Kwa hiyo wakamkamata, wakamuua na kumtupa nje ya lile shamba la mizabibu.
9Wat zal dan de heer des wijngaards doen? Hij zal komen, en de landlieden verderven, en den wijngaard aan anderen geven.
9"Basi, mwenye shamba atafanya nini? Atakuja kuwaangamiza hao wakulima na kulikodisha hilo shamba la mizabibu kwa watu wengine.
10Hebt gij ook deze Schrift niet gelezen: De steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks;
10Je, hamjasoma Maandiko haya? Jiwe walilokataa waashi sasa limekuwa jiwe kuu la msingi.
11Van den Heere is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen.
11Bwana ndiye aliyefanya jambo hili, nalo ni la ajabu sana kwetu."
12En zij zochten Hem te vangen, maar zij vreesden de schare; want zij verstonden, dat Hij die gelijkenis op hen sprak; en zij verlieten Hem en gingen weg.
12Makuhani wakuu, walimu wa Sheria na wazee walifahamu ya kwamba mfano huo ulikuwa unawahusu. Kwa hiyo walijaribu kumtia nguvuni, lakini waliogopa umati wa watu. Basi, wakamwacha wakaenda zao.
13En zij zonden tot Hem enigen der Farizeen en der Herodianen, opdat zij Hem in Zijn rede vangen zouden.
13Basi, baadhi ya Mafarisayo na wafuasi wa kikundi cha Herode walitumwa ili wamtege Yesu kwa maneno yake.
14Dezen nu kwamen en zeiden tot Hem: Meester, wij weten, dat Gij waarachtig zijt, en naar niemand vraagt; want Gij ziet den persoon der mensen niet aan, maar Gij leert den weg Gods in der waarheid; is het geoorloofd, den keizer schatting te geven, of niet? Zullen wij geven, of niet geven?
14Wakamwendea, wakamwambia, "Mwalimu, tunajua kwamba wewe ni mtu mwaminifu unayesema ukweli mtupu, wala humjali mtu yeyote. Wala cheo cha mtu si kitu kwako, lakini wafundisha ukweli kuhusu njia ya Mungu. Je, ni halali kulipa kodi kwa Kaisari, au la? Tulipe au tusilipe?"
15En Hij, wetende hun geveinsdheid, zeide tot hen: Wat verzoekt gij Mij? Brengt Mij een penning, dat Ik hem zie.
15Lakini Yesu alijua unafiki wao, akawaambia, "Mbona mnanijaribu? Nionyesheni sarafu."
16En zij brachten een. En Hij zeide tot hen: Wiens is dit beeld, en het opschrift? En zij zeiden tot Hem: Des keizers.
16Wakamwonyesha. Naye akawauliza, "Sura na chapa hii ni ya nani?" Wakamjibu, "Ni ya Kaisari."
17En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is. En zij verwonderden zich over Hem.
17Basi, Yesu akawaambia, "Mpeni Kaisari yaliyo yake Kaisari na Mungu yaliyo yake Mungu." Wakashangazwa sana naye.
18En de Sadduceen kwamen tot Hem, welke zeggen, dat er geen opstanding is, en vraagden Hem, zeggende:
18Masadukayo wasemao kwamba hakuna ufufuo walimwendea Yesu, wakamwuliza,
19Meester! Mozes heeft ons geschreven: Indien iemands broeder sterft, en een vrouw achterlaat, en geen kinderen nalaat, dat zijn broeder deszelfs vrouw nemen zal en zijn broeder zaad verwekken.
19"Mwalimu, Mose alituagiza hivi: Mtu akifa na kuacha mke bila mtoto, ndugu yake lazima amchukue huyo mama mjane amzalie watoto ndugu yake marehemu.
20Er waren nu zeven broeders, en de eerste nam een vrouw, en stervende liet geen zaad na.
20Basi, kulikuwa na ndugu saba. Wa kwanza alioa, akafa bila kuacha mtoto.
21De tweede nam haar ook, en is gestorven, en ook deze liet geen zaad na; en de derde desgelijks.
21Ndugu wa pili akamwoa huyo mjane, naye pia akafa bila kuacha mtoto; na ndugu watatu hali kadhalika.
22En al de zeven namen dezelve, en lieten geen zaad na; de laatste van allen is ook de vrouw gestorven.
22Wote saba walikufa bila kuacha mtoto. Mwishowe yule mama mjane naye akafa.
23In de opstanding dan, wanneer zij zullen opgestaan zijn, wiens vrouw zal zij van dezen zijn? Want die zeven hebben haar tot een vrouw gehad.
23Basi, siku watu watakapofufuka, mama huyo atakuwa mke wa nani? Maana wote saba walikuwa wamemwoa."
24En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Dwaalt gij niet, daarom, dat gij de Schriften niet weet, noch de kracht Gods?
24Yesu akawaambia, "Ninyi mmekosea sana, kwa sababu hamjui Maandiko Matakatifu wala nguvu ya Mungu.
25Want als zij uit de doden zullen opgestaan zijn, zo trouwen zij niet, noch worden ten huwelijk gegeven; maar zij zijn gelijk engelen, die in de hemelen zijn.
25Maana wafu watakapofufuka, hawataoa wala kuolewa; watakuwa kama malaika wa mbinguni.
26Doch aangaande de doden, dat zij opgewekt zullen worden, hebt gij niet gelezen in het boek van Mozes, hoe God in het doornenbos tot hem gesproken heeft, zeggende: Ik ben de God Abrahams, en de God Izaks, en de God Jakobs?
26Lakini kuhusu kufufuliwa kwa wafu, je, hamjasoma kitabu cha Mose katika sehemu inayohusu kile kichaka kilichokuwa kinawaka moto? Mungu alimwambia Mose, Mimi ni Mungu wa Abrahamu, Mungu wa Isaka, na Mungu wa Yakobo.
27God is niet een God der doden, maar een God der levenden. Gij dwaalt dan zeer.
27Basi, yeye si Mungu wa wafu, bali ni Mungu wa walio hai. Ninyi mmekosea sana!"
28En een der Schriftgeleerden horende, dat zij te zamen in woorden waren, en wetende, dat Hij hun wel geantwoord had, kwam tot Hem, en vraagde Hem: Welk is het eerste gebod van allen?
28Mmojawapo wa walimu wa Sheria alifika, akasikia mabishano yao. Alipoona kwamba Yesu aliwajibu vyema, akajitokeza akamwuliza, "Katika amri zote ni ipi iliyo ya kwanza?"
29En Jezus antwoordde hem: Het eerste van al de geboden is: Hoor, Israel, de Heere, onze God, is een enig Heere.
29Yesu akamjibu, "Ya kwanza ndiyo hii: Sikiliza, Israeli! Bwana Mungu wetu ndiye peke yake Bwana.
30En gij zult den Heere, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht. Dit is het eerste gebod.
30Mpende Bwana Mungu wako kwa moyo wako wote, kwa roho yako yote, kwa akili yako yote na kwa nguvu zako zote.
31En het tweede aan dit gelijk, is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Er is geen ander gebod, groter dan deze.
31Na ya pili ndiyo hii: Mpende jirani yako kama unavyojipenda mwenyewe. Hakuna amri nyingine iliyo kuu kuliko hizi."
32En de schriftgeleerde zeide tot Hem: Meester, Gij hebt wel in der waarheid gezegd, dat er een enig God is, en er is geen ander dan Hij;
32Basi, yule mwalimu wa Sheria akamwambia, "Vyema Mwalimu! Umesema kweli kwamba Mungu ni mmoja tu wala hakuna mwingine ila yeye.
33En Hem lief te hebben uit geheel het hart, en uit geheel het verstand, en uit geheel de ziel, en uit geheel de kracht; en den naaste lief te hebben als zichzelven, is meer dan al de brandofferen en de slachtofferen.
33Na ni lazima mtu kumpenda Mungu kwa moyo wote, kwa akili yote, na kwa nguvu zote, na kumpenda jirani yake kama anavyojipenda mwenyewe. Jambo hili ni muhimu zaidi kuliko dhabihu na sadaka zote za kuteketezwa."
34En Jezus ziende, dat hij verstandelijk geantwoord had, zeide tot hem: Gij zijt niet verre van het Koninkrijk Gods. En niemand durfde Hem meer vragen.
34Yesu alipoona kwamba huyu mtu alimjibu kwa ujasiri, akamwambia, "Wewe huko mbali na Ufalme wa Mungu." Baada ya hayo, hakuna mtu aliyethubutu tena kumwuliza kitu.
35En Jezus antwoordde en zeide, lerende in den tempel: Hoe zeggen de Schriftgeleerden, dat de Christus een Zoon van David is?
35Wakati Yesu alipokuwa akifundisha Hekaluni, aliuliza, "Mbona walimu wa Sheria wanasema ya kwamba Kristo ni mwana wa Daudi?
36Want David zelf heeft door den Heiligen Geest gezegd: De Heere heeft gezegd tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechter hand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten.
36Daudi mwenyewe akiongozwa na Roho Mtakatifu alisema: Bwana alimwambia Bwana wangu: Keti upande wangu wa kulia, Mpaka nitakapowaweka adui zako chini ya miguu yako."
37David dan zelf noemt Hem zijn Heere, en hoe is Hij zijn Zoon? En de menigte der schare hoorde Hem gaarne.
37"Daudi mwenyewe anamwita Kristo Bwana. Basi, Kristo atakuwaje mwanae?" Umati wa watu ulikuwa ukimsikiliza kwa furaha.
38En Hij zeide tot hen in Zijn leer: Wacht u voor de schriftgeleerden, die daar gaarne willen wandelen in lange klederen, en gegroet zijn op de markten;
38Katika mafundisho yake, Yesu alisema, "Jihadharini na walimu wa Sheria ambao hupenda kupitapita wamejivalia kanzu ndefu na kusalimiwa na watu kwa heshima sokoni; hupenda kuketi mahali pa heshima katika masunagogi,
39En de voorgestoelten hebben in de synagogen, en de vooraanzittingen in de maaltijden;
39na kuchukua nafasi za heshima katika karamu.
40Welke de huizen der weduwen opeten, en dat onder den schijn van lang te bidden. Dezen zullen zwaarder oordeel ontvangen.
40Huwanyonya wajane huku wakijisingizia kusali sala ndefu. Siku ya hukumu watapata adhabu kali!"
41En Jezus, gezeten zijnde tegenover de schatkist, zag, hoe de schare geld wierp in de schatkist; en vele rijken wierpen veel daarin.
41Yesu alikuwa ameketi karibu na sanduku la hazina. Akawa anatazama jinsi watu wengi walivyokuwa wakitoa fedha na kuzitia katika hazina ya Hekalu. Matajiri wengi walitoa fedha nyingi.
42En er kwam een arme weduwe, die twee kleine penningen daarin wierp, hetwelk is een oort.
42Hapo akaja mama mmoja mjane maskini, akatoa sarafu mbili ndogo za fedha.
43En Jezus, Zijn discipelen tot Zich geroepen hebbende, zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat deze arme weduwe meer ingeworpen heeft, dan allen, die in de schatkist geworpen hebben.
43Yesu akawaita wanafunzi wake, akawaambia, "Kweli nawaambieni, huyu mama mjane maskini ametoa zaidi kuliko wengine wote waliotia fedha katika sanduku la hazina.
44Want zij allen hebben van hun overvloed daarin geworpen; maar deze heeft van haar gebrek, al wat zij had, daarin geworpen, haar ganse leeftocht.
44Maana wote walitoa kutokana na ziada ya mali zao, lakini huyu mama, ingawa ni maskini, ametoa yote aliyokuwa nayo, ametoa kila kitu alichohitaji kwa kuishi."