1Abimelech nu, de zoon van Jerubbaal, ging henen naar Sichem, tot de broeder zijner moeder; en hij sprak tot hen, en tot het ganse geslacht van het huis van den vader zijner moeder, zeggende:
1ฝ่ายอาบีเมเลคบุตรชายเยรุบบาอัลก็ขึ้นไปหาญาติของมารดาที่เมืองเชเคม แล้วพูดกับเขาและกับครอบครัวที่บ้านของตาว่า
2Spreekt toch voor de oren van alle burgers van Sichem: Wat is u beter, dat zeventig mannen, alle zonen van Jerubbaal, over u heersen, of dat een man over u heerse? Gedenkt ook, dat ik uw been en uw vlees ben.
2"ขอบอกความนี้ให้เข้าหูบรรดาชาวเมืองเชเคมเถิดว่า `จะให้บุตรชายเยรุบบาอัลทั้งเจ็ดสิบคนครอบครองท่านทั้งหลายดี หรือจะให้ผู้เดียวปกครองดี' ขอระลึกไว้ด้วยว่า ตัวข้าพเจ้านี้เป็นกระดูกและเนื้อเดียวกับท่านทั้งหลาย"
3Toen spraken de broeders zijner moeder van hem, voor de oren van alle burgers van Sichem, al dezelve woorden; en hun hart neigde zich naar Abimelech; want zij zeiden: Hij is onze broeder.
3ฝ่ายญาติของมารดาของเขาก็กล่าวคำทั้งหมดเหล่านี้ให้เข้าหูบรรดาชาวเชเคม จิตใจของชาวเมืองก็เอนเอียงเข้าข้างอาบีเมเลค ด้วยเขากล่าวกันว่า "เขาเป็นญาติของเรา"
4En zij gaven hem zeventig zilverlingen, uit het huis van Baal-Berith; en Abimelech huurde daarmede ijdele en lichtvaardige mannen, die hem navolgden.
4เขาจึงเอาเงินเจ็ดสิบแผ่นออกจากวิหารพระบาอัลเบรีทมอบให้อาบีเมเลค อาบีเมเลคก็เอาเงินนั้นไปจ้างนักเลงหัวไม้ไว้ติดตามตน
5En hij kwam in zijns vaders huis te Ofra, en doodde zijn broederen, de zonen van Jerubbaal, zeventig mannen, op een steen; doch Jotham, de jongste zoon van Jerubbaal werd overgelaten, want hij had zich verstoken.
5เขาจึงไปที่บ้านบิดาของเขาที่เมืองโอฟราห์ฆ่าพี่น้องของตน คือบุตรชายเยรุบบาอัลทั้งเจ็ดสิบคนที่ศิลาแผ่นเดียว เหลือแต่โยธามบุตรชายสุดท้องของเยรุบบาอัล เพราะเขาซ่อนตัวเสีย
6Toen vergaderden zich alle burgers van Sichem, en het ganse huis van Millo, en gingen heen en maakten Abimelech ten koning, bij den hogen eik, die bij Sichem is.
6ชาวเมืองเชเคมและชาววงศ์วานมิลโลทั้งสิ้นก็มาประชุมพร้อมกัน ตั้งอาบีเมเลคให้เป็นกษัตริย์ที่ข้างที่ราบแห่งเสาสำคัญที่อยู่ในเมืองเชเคม
7Als zij dit Jotham aanzeiden, zo ging hij heen, en stond op de hoogte des bergs Gerizim, en verhief zijn stem, en riep, en hij zeide tot hen: Hoort naar mij, gij, burgers van Sichem! en God zal naar ulieden horen.
7เมื่อมีคนไปบอกโยธาม เขาก็ขึ้นไปยืนอยู่บนยอดภูเขาเกริซิม แผดเสียงร้องให้เขาทั้งหลายฟังว่า "ชาวเมืองเชเคมเอ๋ย ขอจงฟังข้าพเจ้า เพื่อพระเจ้าจะทรงฟังเสียงของท่าน
8De bomen gingen eens heen, om een koning over zich te zalven, en zij zeiden tot den olijfboom: Wees gij koning over ons.
8ครั้งหนึ่งต้นไม้ต่างๆได้ออกไปเจิมตั้งต้นไม้ต้นหนึ่งไว้เป็นกษัตริย์ เขาจึงไปเชิญต้นมะกอกเทศว่า `เชิญท่านปกครองเราเถิด'
9Maar de olijfboom zeide tot hen: Zoude ik mijn vettigheid verlaten, die God en de mensen in mij prijzen? En zoude ik heengaan om te zweven over de bomen?
9แต่ต้นมะกอกเทศตอบเขาว่า `จะให้เราทิ้งน้ำมันของเรา ซึ่งเขาใช้ถวายเกียรติแด่พระเจ้าและแก่มนุษย์ เพื่อไปกวัดแกว่งอยู่เหนือต้นไม้ทั้งปวงหรือ'
10Toen zeiden de bomen tot den vijgeboom: Kom gij, wees koning over ons.
10แล้วต้นไม้เหล่านั้นจึงไปพูดกับต้นมะเดื่อว่า `เชิญท่านมาปกครองเหนือเราเถิด'
11Maar de vijgeboom zeide tot hen: Zou ik mijn zoetigheid en mijn goede vrucht verlaten? En zou ik heengaan om te zweven over de bomen?
11แต่ต้นมะเดื่อตอบเขาว่า `จะให้เราทิ้งรสหวานและผลดีของเราเสีย และไปกวัดแกว่งอยู่เหนือต้นไม้ทั้งหลายหรือ'
12Toen zeiden de bomen tot den wijnstok: Kom gij, wees koning over ons.
12ต้นไม้เหล่านั้นก็ไปพูดกับเถาองุ่นว่า `เชิญท่านมาปกครองเหนือเราเถิด'
13Maar de wijnstok zeide tot hen: Zou ik mijn most verlaten, die God en mensen vrolijk maakt? En zou ik heengaan om te zweven over de bomen?
13แต่เถาองุ่นกล่าวแก่เขาว่า `จะให้เราทิ้งน้ำองุ่นของเรา อันเป็นที่ชื่นใจพระเจ้าและมนุษย์ ไปกวัดแกว่งอยู่เหนือต้นไม้ทั้งหลายหรือ'
14Toen zeiden al de bomen tot den doornenbos: Kom gij, wees koning over ons.
14บรรดาต้นไม้ก็ไปพูดกับต้นหนามว่า `เชิญท่านมาปกครองเหนือเราเถิด'
15En de doornenbos zeide tot de bomen: Indien gij mij in waarheid tot een koning over u zalft, zo komt, vertrouwt u onder mijn schaduw; maar indien niet, zo ga vuur uit de doornenbos, en vertere de cederen van de Libanon.
15ต้นหนามจึงตอบต้นไม้เหล่านั้นว่า `ถ้าแม้ท่านทั้งหลายจะเจิมตั้งเราให้เป็นกษัตริย์ของเจ้าทั้งหลายจริงๆ จงมาอาศัยใต้ร่มของเราเถิด มิฉะนั้นก็ให้ไฟเกิดจากต้นหนามเผาผลาญต้นสนสีดาร์เลบานอนเสีย'
16Alzo nu, indien gij het in waarheid en oprechtheid gedaan hebt, dat gij Abimelech koning gemaakt hebt, en indien gij welgedaan hebt bij Jerubbaal en bij zijn huis, en indien gij hem naar de verdienste zijner handen gedaan hebt.
16บัดนี้ซึ่งเจ้าทั้งหลายตั้งอาบีเมเลคเป็นกษัตริย์นั้น ถ้าทำด้วยความจริงใจและเที่ยงธรรม และถ้าได้กระทำให้เหมาะต่อเยรุบบาอัลและครอบครัวของท่าน สมกับความดีที่มือท่านได้กระทำไว้
17(Want mijn vader heeft voor ulieden gestreden, en hij heeft zijn ziel verre weggeworpen, en u uit der Midianieten hand gered;
17(ด้วยว่าบิดาของเราได้รบพุ่งเพื่อเจ้าทั้งหลาย และเสี่ยงชีวิตช่วยเจ้าทั้งหลายให้พ้นจากมือพวกมีเดียน
18Maar gij zijt heden opgestaan tegen het huis mijns vaders, en hebt zijn zonen, zeventig mannen, op een steen gedood; en gij hebt Abimelech, een zoon zijner dienstmaagd, koning gemaakt over de burgers van Sichem, omdat hij uw broeder is);
18แต่ในวันนี้เจ้าทั้งหลายได้ลุกขึ้นประทุษร้ายต่อครอบครัวบิดาของเรา ได้ฆ่าบุตรชายทั้งเจ็ดสิบคนของท่านเสียบนศิลาแผ่นเดียว แล้วตั้งอาบีเมเลคบุตรชายของสาวคนใช้ขึ้นเป็นกษัตริย์ปกครองเหนือชาวเชเคม เพราะว่าเขาเป็นญาติของเจ้าทั้งหลาย)
19Indien gij dan in waarheid en in oprechtheid bij Jerubbaal en bij zijn huis te dezen dage gehandeld hebt, zo weest vrolijk over Abimelech, en hij zij ook vrolijk over ulieden.
19ถ้าเจ้าทั้งหลายได้กระทำด้วยความจริงใจและเที่ยงธรรมต่อเยรุบบาอัลและครองครัวของท่านในวันนี้ ก็จงชื่นชมในอาบีเมเลคเถิด และให้เขามีความชื่นชมยินดีในเจ้าทั้งหลายด้วย
20Maar indien niet, zo ga vuur uit van Abimelech, en vertere de burgers van Sichem, en het huis van Millo; en vuur ga uit van de burgers van Sichem, en van het huis van Millo, en vertere Abimelech!
20แต่ถ้าไม่เป็นอย่างนั้น ก็ขอให้ไฟออกมาจากอาบีเมเลค เผาผลาญชาวเมืองเชเคมและวงศ์วานมิลโล และให้ไฟออกมาจากชาวเมืองเชเคมและจากวงศ์วานมิลโลเผาผลาญอาบีเมเลคเสีย"
21Toen vlood Jotham, en vluchtte, en ging naar Beer; en hij woonde aldaar vanwege zijn broeder Abimelech.
21โยธามก็รีบหนีไปยังเบเออร์อาศัยอยู่ที่นั่น เพราะกลัวอาบีเมเลคพี่ชายของตน
22Als nu Abimelech drie jaren over Israel geheerst had,
22เมื่ออาบีเมเลคครอบครองอิสราเอลอยู่ได้สามปีแล้ว
23Zo zond God een bozen geest tussen Abimelech en tussen de burgers van Sichem; en de burgers van Sichem handelden trouweloos tegen Abimelech;
23พระเจ้าทรงใช้วิญญาณชั่วเข้าแทรกระหว่างอาบีเมเลคกับชาวเมืองเชเคม ชาวเมืองเชเคมก็ทรยศต่ออาบีเมเลค
24Opdat het geweld, gedaan aan de zeventig zonen van Jerubbaal, kwame, en opdat hun bloed gelegd wierd op Abimelech, hun broeder, die hen gedood had, en op de burgers van Sichem, die zijn handen gesterkt hadden om zijn broeders te doden.
24เพื่อความทารุณที่เขาได้กระทำแก่บุตรชายเจ็ดสิบคนของเยรุบบาอัลจะสนอง และโลหิตของคนเหล่านั้นจะได้ตกแก่อาบีเมเลค พี่น้องผู้ได้ประหารเขาและตกแก่ชาวเมืองเชเคม ผู้เสริมกำลังมืออาบีเมเลคให้ฆ่าพี่น้องของตน
25En de burgers van Sichem bestelden tegen hem, die op de hoogten der bergen lagen legden, en al wie voorbij hen op den weg doorging, beroofden zij; en het werd Abimelech aangezegd.
25ชาวเมืองเชเคมได้วางคนซุ่มซ่อนไว้คอยดักอาบีเมเลคที่บนยอดภูเขา เขาก็ปล้นคนทั้งปวงที่ผ่านไปมาทางนั้น และมีคนบอกอาบีเมเลคให้ทราบ
26Gaal, de zoon van Ebed, kwam ook met zijn broederen, en zij gingen over in Sichem; en de burgeren van Sichem verlieten zich op hem.
26ฝ่ายกาอัลบุตรชายเอเบดกับญาติของเขาเข้าไปในเมืองเชเคม ชาวเชเคมไว้เนื้อเชื่อใจกาอัล
27En zij togen uit in het veld, en lazen hun wijnbergen af, en traden de druiven, en maakten lofliederen; en zij gingen in het huis huns gods, en aten en dronken, en vloekten Abimelech.
27จึงพากันออกไปในสวนองุ่นเก็บผลมาย่ำ ทำการเลี้ยงสมโภชในวัดพระของเขา เขารับประทานและดื่ม และด่าแช่งอาบีเมเลคด้วย
28En Gaal, de zoon van Ebed, zeide: Wie is Abimelech, en wat is Sichem, dat wij hem dienen zouden? is hij niet een zoon van Jerubbaal? en Zebul zijn bevelhebber? dient liever de mannen van Hemor, den vader van Sichem; want waarom zouden wij hem dienen?
28กาอัลบุตรชายเอเบดจึงกล่าวว่า "อาบีเมเลคคือใคร และเราชาวเชเคมเป็นใครกันจึงต้องมาปรนนิบัติเขา เขาเป็นบุตรชายของเยรุบบาอัลมิใช่หรือ และเศบุลเป็นเจ้าหน้าที่ของเขามิใช่หรือ จงปรนนิบัติคนฮาโมร์บิดาของเชเคมเถิด เราจะปรนนิบัติอาบีเมเลคทำไมเล่า
29Och, dat dit volk in mijn hand ware! ik zoude Abimelech wel verdrijven. En tot Abimelech zeide hij: Vermeerder uw heir, en trek uit.
29ถ้าคนเมืองนี้อยู่ใต้ปกครองเรานะ เราจะถอดอาบีเมเลคเสีย" เขาจึงท้าอาบีเมเลคว่า "จงเพิ่มกองทัพของท่านขึ้นแล้วออกมาเถิด"
30Als Zebul, de overste der stad, de woorden van Gaal, den zoon van Ebed, hoorde, zo ontstak zijn toorn.
30พอเศบุลเจ้าเมืองได้ยินถ้อยคำของกาอัลบุตรชายเอเบดก็โกรธ
31En hij zond listiglijk boden tot Abimelech, zeggende: Zie, Gaal, de zoon van Ebed, en zijn broeders zijn te Sichem gekomen, en zie, zij, met deze stad, handelen vijandiglijk tegen u.
31จึงส่งผู้สื่อสารไปยังอาบีเมเลคอย่างลับๆกล่าวว่า "ดูเถิด กาอัลบุตรชายเอเบดและญาติของเขามาที่เมืองเชเคม ดูเถิด พวกเขายุแหย่เมืองนั้นให้ต่อสู้กับท่าน
32Zo maak u nu op bij nacht, gij en het volk, dat met u is, en leg lagen in het veld.
32บัดนี้ขอท่านจงลุกขึ้นในเวลากลางคืน ทั้งท่านและคนที่อยู่กับท่าน ไปซุ่มคอยอยู่ในทุ่งนา
33En het geschiede in den morgen, als de zon opgaat, zo maak u vroeg op, en overval deze stad; en zie, zo hij en het volk, dat met hem is, tot u uittrekken, zo doe hem, gelijk als uw hand vinden zal.
33รุ่งเช้าพอดวงอาทิตย์ขึ้นท่านจงลุกขึ้นแต่เช้าตรู่ รีบรุกเข้าเมือง และดูเถิด เมื่อกาอัลกับกองทัพออกมาต่อสู้ท่าน ท่านจงกระทำแก่เขาตามแต่โอกาสจะอำนวย"
34Abimelech dan maakte zich op, en al het volk, dat met hem was, bij nacht; en zij legden lagen op Sichem, met vier hopen.
34ฝ่ายอาบีเมเลค และกองทัพทั้งสิ้นที่อยู่กับท่านก็ลุกขึ้นในเวลากลางคืน แบ่งออกเป็นสี่กองไปซุ่มคอยสู้เมืองเชเคม
35En Gaal, de zoon van Ebed, ging uit, en stond aan de deur van de stadspoort; en Abimelech rees op, en al het volk, dat met hem was, uit de achterlage.
35กาอัลบุตรชายเอเบดก็ออกไปยืนอยู่ที่ทางเข้าประตูเมือง อาบีเมเลคก็ลุกขึ้นพร้อมกับกองทัพที่อยู่กับท่าน ออกมาจากที่ซุ่มซ่อน
36Als Gaal dat volk zag, zo zeide hij tot Zebul: Zie, er komt volk af van de hoogten der bergen. Zebul daarentegen zeide tot hem: Gij ziet de schaduw der bergen voor mensen aan.
36และเมื่อกาอัลเห็นกองทัพ จึงพูดกับเศบุลว่า "ดูเถิด กองทัพกำลังเคลื่อนลงมาจากยอดภูเขา" เศบุลตอบเขาว่า "ท่านเห็นเงาภูเขาเป็นคนไปกระมัง"
37Maar Gaal voer wijders voort te spreken en zeide: Zie daar volk, afkomende uit het midden des lands, en een hoop komt van den weg van den eik Meonenim.
37กาอัลพูดขึ้นอีกว่า "ดูซิ กองทัพกำลังออกมาจากกลางแผ่นดินกองหนึ่ง และกองทัพอีกกองหนึ่งกำลังออกมาจากทางที่ราบเมโอเนนิม"
38Toen zeide Zebul tot hem: Waar is nu uw mond, waarmede gij zeidet: Wie is Abimelech, dat wij hem zouden dienen? is niet dit het volk, dat gij veracht hebt? trek toch nu uit en strijd tegen hem!
38เศบุลก็กล่าวแก่กาอัลว่า "ปากของท่านอยู่ที่ไหนเดี๋ยวนี้ ท่านผู้ที่กล่าวว่า `อาบีเมเลคคือผู้ใด ที่เราต้องปรนนิบัติ' คนเหล่านี้เป็นคนที่ท่านหมิ่นประมาทมิใช่หรือ จงยกออกไปสู้รบกับเขาเถิด"
39En Gaal trok uit voor het aangezicht der burgeren van Sichem, en hij streed tegen Abimelech.
39กาอัลก็เดินนำหน้ากองทัพเชเคมออกไปต่อสู้กับอาบีเมเลค
40En Abimelech jaagde hem na, want hij vlood voor zijn aangezicht; en er vielen vele verslagenen tot aan de deur der stads poort.
40อาบีเมเลคก็ขับไล่กาอัลหนีไป มีคนถูกบาดเจ็บล้มตายเป็นอันมาก จนถึงทางเข้าประตูเมือง
41Abimelech nu bleef te Aruma; en Zebul verdreef Gaal en zijn broederen, dat zij te Sichem niet mochten wonen.
41ฝ่ายอาบีเมเลคก็อาศัยอยู่ที่อารูมาห์ และเศบุลก็ขับไล่กาอัลกับญาติของเขาออกไปไม่ให้อยู่ที่เชเคมต่อไป
42En het geschiedde des anderen daags dat het volk uittrok in het veld, en zij zeiden het Abimelech aan.
42ต่อมารุ่งขึ้น มีชาวเมืองออกไปที่ทุ่งนา อาบีเมเลคก็ทราบเรื่อง
43Toen nam hij het volk, en deelde hen in drie hopen, en hij legde lagen in het veld; en hij zag toe, en ziet, het volk trok uit de stad, zo maakte hij zich tegen hen op, en sloeg hen.
43ท่านจึงแบ่งคนของท่านออกเป็นสามกอง ซุ่มคอยอยู่ที่ทุ่งนา ท่านมองดู ดูเถิด คนออกมาจากในเมือง ท่านจึงลุกขึ้นประหารเขา
44Want Abimelech en de hopen, die bij hem waren, overvielen hen, en bleven staan aan de deur der stadspoort; en de twee andere hopen overvielen allen, die in het veld waren, en sloegen hen.
44ส่วนอาบีเมเลคกับทหารที่อยู่ด้วยก็รุกไปยืนอยู่ที่ทางเข้าประตูเมือง ฝ่ายทหารอีกสองกองก็รุกเข้าโจมตีคนทั้งหมดที่ในทุ่งนาประหารเสีย
45Voorts streed Abimelech tegen de stad dienzelven gansen dag, en nam de stad in, en doodde het volk, dat daarin was; en hij brak de stad af, en bezaaide haar met zout.
45อาบีเมเลคโจมตีเมืองนั้นตลอดวันยังค่ำ ยึดเมืองนั้นได้ และฆ่าฟันประชาชนที่อยู่ในเมืองนั้นเสีย ทั้งทำลายเมืองนั้นเสียด้วย แล้วก็หว่านเกลือลงไป
46Als alle burgers des torens van Sichem dat hoorden, zo gingen zij in de sterkte, in het huis van den god Berith.
46เมื่อบรรดาชาวบ้านหอเชเคมได้ยินเช่นนั้น ก็หนีเข้าไปอยู่ในป้อมในวัดของพระเบรีท
47En het werd Abimelech aangezegd, dat alle burgeren des torens van Sichem zich verzameld hadden.
47มีคนไปเรียนอาบีเมเลคว่า บรรดาชาวบ้านหอเชเคมไปมั่วสุมกันอยู่
48Zo ging Abimelech op den berg Zalmon, hij en al het volk, dat met hem was; en Abimelech nam een bijl in zijn hand, en hieuw een tak van de bomen, en nam hem op, en legde hem op zijn schouder; en hij zeide tot het volk, dat bij hem was: Wat gij mij hebt zien doen, haast u, doet als ik.
48อาบีเมเลคก็ขึ้นไปบนภูเขาศัลโมน ทั้งท่านกับบรรดาคนที่อยู่ด้วย อาบีเมเลคถือขวานตัดกิ่งไม้ใส่บ่าแบกมา ท่านจึงบอกคนที่อยู่ด้วยว่า "เจ้าเห็นข้าทำอะไร จงรีบไปทำอย่างข้าเถิด"
49Zo hieuw ook al het volk een iegelijk zijn tak af, en zij volgden Abimelech na, en legden ze aan de sterkte, en verbrandden daardoor de sterkte met vuur; dat ook alle lieden des torens van Sichem stierven, omtrent duizend mannen en vrouwen.
49ดังนั้นคนทั้งปวงก็ตัดกิ่งไม้แบกตามอาบีเมเลคไปสุมไว้ ณ ที่ป้อม แล้วก็จุดไผเผาป้อมนั้น ชาวบ้านหอเชเคมก็ตายหมดด้วย ทั้งชายและหญิงประมาณหนึ่งพันคน
50Voorts toog Abimelech naar Thebez, en hij legerde zich tegen Thebez, en nam haar in.
50อาบีเมเลคไปยังเมืองเธเบศตั้งค่ายประชิดเมืองเธเบศไว้ และยึดเมืองนั้นได้
51Doch er was een sterke toren in het midden der stad; zo vloden daarheen al de mannen en de vrouwen, en alle burgers van de stad, en sloten voor zich toe; en zij klommen op het dak des torens.
51แต่ในเมืองมีหอรบแห่งหนึ่ง ประชาชนเมืองนั้นทั้งสิ้นก็หนีเข้าไปอยู่ในหอทั้งผู้ชายและผู้หญิง ปิดประตูขังตนเองเสีย เขาก็ขึ้นไปบนหลังคาหอรบ
52Toen kwam Abimelech tot aan den toren, en bestormde dien; en hij genaakte tot aan de deur des torens, om dien met vuur te verbranden.
52อาบีเมเลคยกมาถึงหอรบนี้ ได้ต่อสู้กัน จนเข้ามาใกล้ประตูหอรบได้ จะเอาไฟเผา
53Maar een vrouw wierp een stuk van een molensteen op Abimelechs hoofd; en zij verpletterde zijn hersenpan.
53มีหญิงคนหนึ่งเอาหินโม่ชิ้นบนทุ่มศีรษะอาบีเมเลค กะโหลกศีรษะของท่านแตก
54Toen riep hij haastelijk den jongen, die zijn wapenen droeg, en zeide tot hem: Trek uw zwaard uit, en dood mij, opdat zij niet van mij zeggen: Een vrouw heeft hem gedood. En zijn jongen doorstak hem, dat hij stierf.
54ท่านจึงรีบร้องบอกคนหนุ่มที่ถืออาวุธของท่านว่า "เอาดาบฟันเราเสียเพื่อคนจะไม่กล่าวว่า `ผู้หญิงคนหนึ่งฆ่าเขาตาย'" ชายหนุ่มของท่านคนนั้นก็แทงท่านทะลุถึงแก่ความตาย
55Als nu de mannen van Israel zagen, dat Abimelech dood was, zo gingen zij een iegelijk naar zijn plaats.
55เมื่อคนอิสราเอลเห็นว่าอาบีเมเลคสิ้นชีวิตแล้ว ต่างคนก็กลับไปยังที่ของตน
56Alzo deed God wederkeren heet kwaad van Abimelech, dat hij aan zijn vader gedaan had, dodende zijn zeventig broederen.
56ดังนี้แหละพระเจ้าทรงสนองความชั่วที่อาบีเมเลคได้กระทำต่อบิดาของตนที่ได้ฆ่าพี่น้องเจ็ดสิบคนของตนเสีย
57Desgelijks al het kwaad der lieden van Sichem deed God wederkeren op hun hoofd; en de vloek van Jotham, den zoon van Jerubbaal, kwam over hen.
57และพระเจ้าทรงกระทำให้บรรดาความชั่วร้ายของชาวเชเคมกลับตกบนศีรษะของเขาทั้งหลายเอง คำสาปแช่งของโยธามบุตรชายเยรุบบาอัลก็ตกอยู่บนเขาทั้งหลาย