1Wees niet te snel met uw mond, en uw hart haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezicht; want God is in den hemel, en gij zijt op de aarde; daarom laat uw woorden weinig zijn.
1Tanrının evine gittiğinde davranışına dikkat et. Yaptıkları kötülüğün farkında olmayan akılsızlar gibi kurban sunmak için değil, dinlemek için yaklaş.
2Want gelijk de droom komt door veel bezigheid, alzo de stem des zots door de veelheid der woorden.
2Ağzını çabuk açma,Tanrının önünde hemen konuya girme,Çünkü Tanrı gökte, sen yerdesin,Bu yüzden, az konuş.
3Wanneer gij een gelofte aan God zult beloofd hebben, stel niet uit dezelve te betalen; want Hij heeft geen lust aan zotten; wat gij zult beloofd hebben, betaal het.
3Çok tasa kötü düş,Çok söz akılsızlık doğurur.
4Het is beter, dat gij niet belooft, dan dat gij belooft en niet betaalt.
4Tanrıya adak adayınca, yerine getirmekte gecikme. Çünkü O akılsızlardan hoşlanmaz. Adağını yerine getir!
5Laat uw mond niet toe, dat hij uw vlees zou doen zondigen; en zeg niet voor het aangezicht des engels, dat het een dwaling was; waarom zou God grotelijks toornen, om uwer stemme wille, en verderven het werk uwer handen?
5Adamamak, adayıp da yerine getirmemekten iyidir.
6Want gelijk in de veelheid der dromen ijdelheden zijn, alzo in veel woorden; maar vrees gij God!
6Ağzının seni günaha sürüklemesine izin verme. Ulağın önünde: ‹‹Adağım yanlıştı›› deme. Tanrı niçin senin sözlerine öfkelensin, yaptığın işi yok etsin?
7Indien gij de onderdrukking des armen, en de beroving des gerichts en der gerechtigheid ziet in een landschap, verwonder u niet over zulk een voornemen; want die hoger is dan de hoge, neemt er acht op; en daar zijn hogen boven henlieden.
7Çünkü çok düş kurmak hayalciliğe ve laf kalabalığına yol açar; Tanrıya saygı göster. anlamına gelebilir.
8Het voordeel des aardrijks is voor allen: de koning zelfs wordt van het veld gediend.
8Bir yerde yoksullara baskı yapıldığını, adaletin ve doğruluğun çiğnendiğini görürsen şaşma; çünkü üstü gözeten daha üst biri var, onların da üstleri var.
9Die het geld liefheeft, wordt van het geld niet zat; en wie den overvloed liefheeft, wordt van het inkomen niet zat. Dit is ook ijdelheid.
9Tarlaların sürülmesini isteyen bir kral ülke için her bakımdan yararlıdır.
10Waar het goed vermenigvuldigt, daar vermenigvuldigen ook die het eten; wat nuttigheid hebben dan de bezitters daarvan, dan het gezicht hunner ogen?
10Parayı seven paraya doymaz,Zenginliği seven kazancıyla yetinmez.Bu da boştur.
11De slaap des arbeiders is zoet, hij hebbe weinig of veel gegeten; maar de zatheid des rijken laat hem niet slapen.
11Mal çoğaldıkça yiyeni de çoğalır.Sahibine ne yararı var, seyretmekten başka?
12Er is een kwaad, dat krankheid aanbrengt, hetwelk ik zag onder de zon: rijkdom van zijn bezitters bewaard tot hun eigen kwaad.
12Az yesin, çok yesin işçi rahat uyur,Ama zenginin malı zengini uyutmaz.
13Of de rijkdom zelf vergaat door een moeilijke bezigheid; en hij gewint een zoon, en er is niet met al in zijn hand.
13Güneşin altında acı bir kötülük gördüm:Sahibinin zararına biriktirilenVe bir talihsizlikle yok olup giden servet.Böyle bir servet sahibi baba olsa bile,Oğluna bir şey bırakamaz.
14Gelijk als hij voortgekomen is uit zijner moeders buik, alzo zal hij naakt wederkeren, gaande gelijk hij gekomen was; en hij zal niet medenemen van zijn arbeid, dat hij met zijn hand zou wegdragen.
15Annesinin rahminden çıplak çıkar insan.Dünyaya nasıl geldiyse öyle gider,Emeğinden hiçbir şey götürmez elinde.
15Daarom is dit ook een kwaad, dat krankheid aanbrengt; dat hij in alle manier, gelijk hij gekomen is, alzo heengaat; en wat voordeel is het hem, dat hij in den wind gearbeid heeft?
16Dünyaya nasıl geldiyse öyle gider insan.Bu da acı bir kötülüktür.Ne kazancı var yel için zahmet çekmekten?
16Dat hij ook alle dagen in duisternis gegeten heeft; en dat hij veel verdriets gehad heeft, ook zijn krankheid, en onstuimigen toorn?
17Ömrü boyunca büyük üzüntü, hastalık, öfke içindeKaranlıkta yiyor.
17Ziet, wat ik gezien heb, een goede zaak, die schoon is: te eten en te drinken, en te genieten het goede van al zijn arbeid, die hij bearbeid heeft onder de zon, gedurende het getal der dagen zijns levens, hetwelk God hem geeft; want dat is zijn deel.
18Gördüm ki, iyi ve güzel olan şu: Tanrının insana verdiği birkaç günlük ömür boyunca yemek, içmek, güneşin altında harcadığı emekten zevk almak. Çünkü insanın payına düşen budur.
18Ook een iegelijk mens, aan denwelken God rijkdom en goederen gegeven heeft, en Hij geeft hem de macht, om daarvan te eten, en om zijn deel te nemen, en om zich te verheugen van zijn arbeid, datzelve is een gave van God.
19Üstelik Tanrı bir insana mal mülk veriyor, onu yemesi, ödülünü alması, yaptığı işten mutluluk duyması için ona güç veriyorsa, bu bir Tanrı armağanıdır.
19Want hij zal niet veel gedenken aan de dagen zijns levens, dewijl hem God hem verhoort in de blijdschap zijns harten.
20Bu yüzden insan, geçen ömrünü pek düşünmez. Çünkü Tanrı onun yüreğini mutlulukla meşgul eder.