1Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
1Kral Dariusun krallığının ikinci yılında, altıncı ayın birinci günü RAB Peygamber Hagay aracılığıyla Şealtielin torunu Yahuda Valisi Zerubbabil ve Yehosadak oğlu Başkâhin Yeşuya seslendi:
2Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
2‹‹Her Şeye Egemen RAB diyor ki, ‹Bu halk, RABbin Tapınağını yeniden kurmak için vakit daha gelmedi diyor.› ››
3Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
3Sonra RAB, Peygamber Hagay aracılığıyla şöyle seslendi:
4Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
4‹‹Bu tapınak yıkık durumdayken, sizin ağaç kaplamalı evlerinizde oturmanızın sırası mı?››
5Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
5Her Şeye Egemen RAB diyor ki, ‹‹Şimdi tuttuğunuz yolları iyi düşünün!
6Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
6Çok ektiniz ama az biçtiniz; yiyorsunuz ama doyamıyorsunuz, içiyorsunuz ama neşelenemiyorsunuz; giyiniyorsunuz ama ısınamıyorsunuz; ücretinizi alıyorsunuz ama paranızı sanki delik keseye koyuyorsunuz.››
7Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
7Her Şeye Egemen RAB, ‹‹Tuttuğunuz yolları iyi düşünün!›› diyor, ‹‹Dağlara çıkıp kütük getirin, tapınağı yeniden kurun. Öyle ki, ondan hoşnut olayım, yüceltileyim.
8Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
9Bol ürün umdunuz ama az topladınız. Eve ne getirdiyseniz üfleyip dağıttım. Acaba neden?›› Böyle soruyor Her Şeye Egemen RAB. ‹‹Yıkık duran tapınağımdan ötürü! Oysa hepiniz kendi evinizle uğraşıyorsunuz.
9Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
10İşte bunun içindir ki, gök çiyini, toprak ürününü sizden esirgiyor.
10Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
11Ülkeyi -dağlarını, tahılını, yeni şarabını, zeytinyağını, toprağın verdiği ürünleri, insanlarını, hayvanlarını, ellerinizin bütün emeğini- kuraklıkla cezalandırdım.››
11Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
12Şealtielin torunu Zerubbabil, Yehosadak oğlu Başkâhin Yeşu ve sürgünden dönen halkın tümü Tanrıları RABbin sözüne, Onun tarafından gönderilen Peygamber Hagayın sözlerine kulak verdiler. Halk RABden korktu.
12Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
13Sonra RABbin ulağı Hagay, RABbin şu sözlerini halka bildirdi: ‹‹RAB, ‹Ben sizinle birlikteyim› diyor.››
13Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
14Böylece RAB Şealtiel'in torunu Yahuda Valisi Zerubbabil'i, Yehosadak oğlu Başkâhin Yeşu'yu ve sürgünden dönen halkın tümünü bu konuda harekete geçirdi. Darius'un krallığının ikinci yılında, altıncı ayın yirmi dördüncü günü gelip Tanrıları Her Şeye Egemen RAB'bin Tapınağı'nda işe başladılar.
14Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
15Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.