1Zing vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt! maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die geen barensnood gehad hebt! want de kinderen der eenzame zijn meer, dan de kinderen der getrouwde, zegt de HEERE.
1‹‹Çocuk doğurmayan ey kısır kadın,Sevinç çığlıkları at;Ey doğum ağrısı nedir bilmeyen sen,Sevinçle haykır, bağır.Çünkü terk edilmiş kadının,Evli kadından daha çok çocuğu olacaktır›› diyor RAB.
2Maak de plaats uwer tenten wijd, en dat men de gordijnen uwer woningen uitbreide, verhinder het niet; maak uw koorden lang, en steek uw pinnen vast in.
2‹‹Çadırının alanını genişlet,Perdelerini uzat, çekinme.Gergi iplerini de uzat, kazıklarını sağlamlaştır.
3Want gij zult uitbreken ter rechterhand en ter linkerhand; en uw zaad zal de heidenen erven, en zij zullen de verwoeste steden doen bewonen.
3Çünkü sağa sola yayılacaksın,Soyundan gelenler ulusları mülk edinecek,Issız kentlere yerleşecek.
4Vrees niet, want gij zult niet beschaamd worden, en word niet schaamrood, want gij zult niet te schande worden; maar gij zult de schaamte uwer jonkheid vergeten, en den smaad uws weduwschaps zult gij niet meer gedenken.
4‹‹Korkma, ayıplanmayacaksın,Utanma, aşağılanmayacaksın.Unutacaksın gençliğinde yaşadığın utancı,Dulluk ayıbını artık anmayacaksın.
5Want uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israels is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genaamd worden.
5Çünkü kocan, seni yaratandır.Onun adı Her Şeye Egemen RABdir,İsrailin Kutsalıdır seni kurtaran.Ona bütün dünyanın Tanrısı denir.››
6Want de HEERE heeft u geroepen, als een verlaten vrouw en bedroefde van geest; nochtans zijt gij de huisvrouw der jeugd, hoewel gij versmaad zijt geweest, zegt uw God.
6Tanrın diyor ki, ‹‹RAB seni terk edilmiş,Ruhu kederli bir kadın,Genç yaşta evlenip sonra dışlanmışBir kadın olarak çağırıyor:
7Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten; maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen.
7‹Bir an için seni terk ettim,Ama büyük sevecenlikle geri getireceğim.
8In een kleinen toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen; maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt de HEERE, uw Verlosser.
8Bir anlık taşkın öfkeyle senden yüz çevirmiştim,Ama sonsuz sadakatle sana sevecenlik göstereceğim.› ››Seni kurtaran RAB böyle diyor.
9Want dat zal Mij zijn als de wateren van Noach, toen Ik zwoer, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer op u toornen, noch u schelden zal.
9‹‹Bu benim için Nuh tufanı gibidir.Nuh tufanının bir daha yeryüzünüKaplamayacağına nasıl ant içtimse,Sana öfkelenmeyeceğime,Seni azarlamayacağıma da ant içiyorum.
10Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer.
10Dağlar yerinden kalksa, tepeler sarsılsa daSadakatim senin üzerinden kalkmaz,Esenlik antlaşmam sarsılmaz››Diyor sana merhamet eden RAB.
11Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste! zie, Ik zal uw stenen gans sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten.
11‹‹Ey kasırgaya tutulmuş,Avuntu bulmamış ezik kent!Taşlarını koyu harçla yerine koyacak,Temellerini laciverttaşıyla atacağım.
12En uw glasvensters zal Ik kristallijnen maken, en uw poorten van robijnstenen, en uw ganse landpale van aangename stenen.
12Kale burçlarını yakuttan,Kapılarını mücevherden,Surlarını değerli taşlardan yapacağım.
13En al uw kinderen zullen van den HEERE geleerd zijn, en de vrede uwer kinderen zal groot zijn.
13Bütün çocuklarını ben RAB eğiteceğim,Esenlikleri tam olacak.
14Gij zult door gerechtigheid bevestigd worden; wees verre van verdrukking, want gij zult niet vrezen; en verre van verschrikking, want zij zal tot u niet naken.
14Doğrulukla güçlenecek,Baskıdan uzak olacak, korkmayacaksın.Dehşet senden uzak kalacak, sana yaklaşmayacak.
15Ziet, zij zullen zich zekerlijk vergaderen, doch niet uit Mij; wie zich tegen u vergaderen zal, die zal om uwentwil vallen.
15Sana saldıran olursa, benden olmadığını bil.Sana saldıran herkes önünde yenilgiye uğrayacak.
16Zie, Ik heb den smid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, en die het instrument voortbrengt tot zijn werk; ook heb Ik den verderver geschapen, om te vernielen.
16‹‹İşte, kor halindeki ateşi üfleyen,Amaca uygun silah yapan demirciyi ben yarattım.Yok etsin diye yıkıcıyı da ben yarattım.
17Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, en alle tong, die in gericht tegen u opstaat, zult gij verdoemen; dit is de erve der knechten des HEEREN, en hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de HEERE.
17Ama sana karşı yapılan hiçbir silah işe yaramayacak,Mahkemede seni suçlayan her diliSuçlu çıkaracaksın.RAB'be kulluk edenlerin mirası şudur:Onların gönenci bendendir›› diyor RAB.