1Voor den opperzangmeester, Altascheth; een psalm, een lied, voor Asaf.
1Sana şükrederiz, ey Tanrı,Şükrederiz, çünkü sen yakınsın,Harikaların bunu gösterir.
2Wij loven U, o God; wij loven, dat Uw Naam nabij is; men vertelt Uw wonderen.
2‹‹Belirlediğim zaman gelince,Doğrulukla yargılayacağım›› diyor Tanrı,
3Als ik het bestemde ambt zal ontvangen hebben, zo zal ik gans recht richten.
3‹‹Yeryüzü altüst olunca üzerindekilerle,Ben pekiştireceğim onun direklerini. |iSela
4Het land en al zijn inwoners waren versmolten; maar ik heb zijn pilaren vastgemaakt. Sela.
4Övünenlere, ‹Övünmeyin artık!› dedim;Kötülere, ‹Kaldırmayın başınızı!
5Ik heb gezegd tot de onzinnigen: Weest niet onzinnig; en tot de goddelozen: Verhoogt den hoorn niet.
5Kaldırmayın başınızı!Tepeden konuşmayın!› ›› simgesidir).
6Verhoogt uw hoorn niet omhoog; spreekt niet met stijven hals.
6Çünkü ne doğudan, ne batıdan,Ne de çöldeki dağlardan doğar yargı.
7Want het verhogen komt niet uit het oosten, noch uit het westen, noch uit de woestijn;
7Yargıç ancak Tanrıdır,Birini alçaltır, birini yükseltir.
8Maar God is Rechter; Hij vernedert dezen, en verhoogt genen.
8RAB elinde dolu bir kâse tutuyor,Köpüklü, baharat karıştırılmış şarap döküyor;Yeryüzünün bütün kötüleriTortusuna dek yalayıp onu içiyor.
9Want in des HEEREN hand is een beker, en de wijn is beroerd, vol van mengeling, en Hij schenkt daaruit; doch alle goddelozen der aarde zullen zijn droesemen uitzuigende drinken.
9Bense sürekli duyuracağım bunu,Yakupun Tanrısını ilahilerle öveceğim:
10En ik zal het in eeuwigheid verkondigen; ik zal den God Jakobs psalmzingen. [ (Psalms 75:11) En ik zal alle hoornen der goddelozen afhouwen; de hoornen des rechtvaardigen zullen verhoogd worden. ]
10‹‹Kıracağım kötülerin bütün gücünü,Doğruların gücüyse yükseltilecek.››