1Se aperos inter vi profeto aux songxisto kaj prezentos al vi signon aux miraklon,
1Wanneer een profeet, of dromen-dromer, in het midden van u zal opstaan, en u geven een teken of wonder;
2kaj plenumigxos la signo aux miraklo, pri kiu li parolis al vi, kaj li diros:Ni sekvu aliajn diojn, kiujn vi ne konas, kaj ni servu al ili:
2En dat teken of dat wonder komt, dat hij tot u gesproken had, zeggende: Laat ons andere goden, die gij niet gekend hebt, navolgen en hen dienen;
3tiam ne auxskultu la vortojn de tiu profeto aux de tiu songxisto, cxar tiam elprovas vin la Eternulo, via Dio, por sciigxi, cxu vi amas la Eternulon, vian Dion, per via tuta koro kaj per via tuta animo.
3Gij zult naar de woorden van dien profeet, of naar dien dromen-dromer niet horen; want de HEERE, uw God, verzoekt ulieden, om te weten, of gij den HEERE, uw God, liefhebt met uw ganse hart en met uw ganse ziel.
4La Eternulon, vian Dion, sekvu, kaj Lin timu, kaj Liajn ordonojn observu, kaj Lian vocxon auxskultu, kaj al Li servu, kaj al Li altenigxu.
4Den HEERE, uw God, zult gij navolgen, en Hem vrezen, en Zijn geboden zult gij houden, en Zijn stem gehoorzaam zijn, en Hem dienen, en Hem aanhangen.
5Kaj tiun profeton aux tiun songxiston oni devas mortigi; cxar li predikis defalon de la Eternulo, via Dio, kiu elkondukis vin el la lando Egipta kaj liberigis vin el la domo de sklaveco-por delogi vin de la vojo, laux kiu la Eternulo, via Dio, ordonis al vi iri; kaj ekstermu la malbonon el inter vi.
5En diezelve profeet, of dromen-dromer, zal gedood worden; want hij heeft tot een afval gesproken tegen den HEERE, uw God, Die ulieden uit Egypteland heeft uitgevoerd, en u uit het diensthuis verlost; om u af te drijven van den weg, dien u de HEERE, uw God, geboden heeft, om daarin te wandelen. Zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen.
6Se logos vin sekrete via frato, filo de via patrino, aux via filo, aux via filino, aux la edzino en viaj brakoj, aux via amiko plej intima, dirante:Ni iru kaj servu al aliaj dioj, kiujn ne konis vi nek viaj patroj,
6Wanneer uw broeder, de zoon uwer moeder, of uw zoon, of uw dochter, of de vrouw van uw schoot, of uw vriend, die als uw ziel is, u zal aanporren in het heimelijke, zeggende: Laat ons gaan, en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt, gij noch uw vaderen;
7el la dioj de la popoloj, kiuj estas cxirkaux vi, la proksimaj de vi aux la malproksimaj de vi, de unu fino de la lando gxis la alia:
7Van de goden der volken, die rondom u zijn, nabij u, of verre van u, van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde;
8tiam ne konsentu kun li kaj ne auxskultu lin; ne indulgu lin via okulo, ne kompatu kaj ne kasxu lin,
8Zo zult gij hem niet ter wille zijn, en naar hem niet horen; ook zal uw oog hem niet verschonen, en gij zult u niet ontfermen, noch hem verbergen;
9sed mortigu lin; via mano devas esti sur li la unua, por mortigi lin, kaj la manoj de la tuta popolo poste.
9Maar gij zult hem zekerlijk doodslaan; uw hand zal eerst tegen hem zijn, om hem te doden, en daarna de hand des gansen volks.
10Kaj jxetu sur lin sxtonojn, ke li mortu; cxar li volis forlogi vin de la Eternulo, via Dio, kiu elkondukis vin el la lando Egipta, el la domo de sklaveco.
10En gij zult hem met stenen stenigen, dat hij sterve; want hij heeft u gezocht af te drijven van den HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgevoerd heeft.
11Kaj la tuta Izrael tion auxdos kaj ektimos, kaj oni ne plu faros tian malbonan agon inter vi.
11Opdat gans Israel het hore en vreze, en niet voortvare te doen naar dit boze stuk in het midden van u.
12Se vi auxdos pri iu el viaj urboj, kiujn la Eternulo, via Dio, donas al vi por logxado, ke oni diras:
12Wanneer gij van een uwer steden, die de HEERE, uw God, u geeft, om aldaar te wonen, zult horen zeggen:
13Eliris el inter vi homoj sentauxgaj kaj forlogis la logxantojn de sia urbo, dirante:Ni iru kaj servu al aliaj dioj, kiujn vi ne konis;
13Er zijn mannen, Belials-kinderen, uit het midden van u uitgegaan, en hebben de inwoners hunner stad aangedreven, zeggende: Laat ons gaan, en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt;
14kaj vi sercxos kaj esploros kaj bone pridemandos; kaj montrigxos, ke tio estas preciza vero, ke la abomenajxo estas farita inter vi:
14Zo zult gij onderzoeken, en naspeuren, en wel navragen; en ziet, het is de waarheid, de zaak is zeker, zulk een gruwel is in het midden van u gedaan;
15tiam mortigu la logxantojn de tiu urbo per glavo, detruu gxin, kaj cxion, kio estas en gxi, kaj ankaux gxiajn brutojn mortigu per glavo.
15Zo zult gij de inwoners derzelver stad ganselijk slaan met de scherpte des zwaards, verbannende haar, en alles, wat daarin is, ook haar beesten, met de scherpte des zwaards.
16Kaj gxian tutan havon kolektu sur la mezon de placo, kaj forbruligu per fajro la urbon kaj gxian tutan havon, absolute cxion, al la Eternulo, via Dio; kaj gxi estu eterna ruino, oni neniam gxin rekonstruu.
16En al haar roof zult gij verzamelen in het midden van haar straat, en den HEERE, uw God, die stad en al haar roof ganselijk met vuur verbranden; en zij zal een hoop zijn eeuwiglijk, zij zal niet weder gebouwd worden.
17Kaj nenio el la anatemajxo algluigxu al via mano, por ke la Eternulo forlasu Sian flaman koleron kaj donu al vi favorkorecon kaj indulgu vin kaj multigu vin, kiel Li jxuris al viaj patroj,
17Ook zal er niets van het verbannene aan uw hand kleven, opdat de HEERE Zich wende van de hitte Zijns toorns, en u geve barmhartigheid, en Zich uwer erbarme, en u vermenigvuldige, gelijk als Hij uw vaderen gezworen heeft;
18se vi auxskultos la vocxon de la Eternulo, via Dio, observante cxiujn Liajn ordonojn, kiujn mi ordonas al vi hodiaux, farante placxantajxon antaux la okuloj de la Eternulo, via Dio.
18Wanneer gij de stem des HEEREN, uws Gods, zult gehoorzaam zijn, om te houden al Zijn geboden, die ik u heden gebiede, om te doen wat recht is in de ogen des HEEREN, uws Gods.