1Se vi auxskultos la vocxon de la Eternulo, via Dio, penante plenumi cxiujn Liajn ordonojn, kiujn mi transdonas al vi hodiaux, tiam la Eternulo, via Dio, faros vin pli alta, ol cxiuj popoloj de la tero.
1En het zal geschieden, indien gij der stem des HEEREN, uws Gods, vlijtiglijk zult gehoorzamen, waarnemende te doen al Zijn geboden, die ik u heden gebiede, zo zal de HEERE, uw God, u hoog zetten boven alle volken der aarde.
2Kaj venos sur vin cxiuj cxi tiuj benoj kaj atingos vin, se vi auxskultos la vocxon de la Eternulo, via Dio.
2En al deze zegeningen zullen over u komen, en u aantreffen, wanneer gij der stem des HEEREN uws Gods, zult gehoorzaam zijn.
3Benita vi estos en la urbo, kaj benita vi estos sur la kampo.
3Gezegend zult gij zijn in de stad, en gezegend zult gij zijn in het veld.
4Benita estos la frukto de via ventro kaj la frukto de via tero kaj la frukto de via bruto, la naskitajxo de viaj grandaj brutoj kaj la idaro de viaj malgrandaj brutoj.
4Gezegend zal zijn de vrucht uws buiks, en de vrucht uws lands, en de vrucht uwer beesten, de voortzetting uwer koeien, en de kudden van uw klein vee.
5Benita estos via korbo kaj via pastujo.
5Gezegend zal zijn uw korf, en uw baktrog.
6Benita vi estos cxe via venado, kaj benita vi estos cxe via elirado.
6Gezegend zult gij zijn in uw ingaan, gezegend zult gij zijn in uw uitgaan.
7La Eternulo, via Dio, faros, ke viaj malamikoj, kiuj levigxos kontraux vin, estos frapitaj antaux vi; per unu vojo ili eliros kontraux vin, kaj per sep vojoj ili forkuros de antaux vi.
7De HEERE zal geven uw vijanden, die tegen u opstaan, geslagen voor uw aangezicht; door een weg zullen zij tot u uittrekken, maar door zeven wegen zullen zij voor uw aangezicht vlieden.
8La Eternulo sendos al vi la benon por viaj grenejoj kaj por cxiu entrepreno de viaj manoj, kaj Li benos vin sur la tero, kiun la Eternulo, via Dio, donas al vi.
8De HEERE zal den zegen gebieden, dat Hij met u zij in uw schuren, en in alles, waaraan gij uw hand slaat; en Hij zal u zegenen in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal.
9La Eternulo starigos vin al Si kiel popolon sanktan, kiel Li jxuris al vi, se vi observos la ordonojn de la Eternulo, via Dio, kaj iros laux Liaj vojoj.
9De HEERE zal u Zichzelven tot een heilig volk bevestigen, gelijk als Hij u gezworen heeft, wanneer gij de geboden des HEEREN, uws Gods, zult houden, en in Zijn wegen wandelen.
10Kaj vidos cxiuj popoloj de la tero, ke la nomo de la Eternulo estas sur vi, kaj ili timos vin.
10En alle volken der aarde zullen zien, dat de Naam des HEEREN over u genoemd is, en zij zullen voor u vrezen.
11Kaj la Eternulo donos al vi abundon da bono en la frukto de via ventro kaj en la frukto de via bruto kaj en la frukto de via tero, sur la tero, pri kiu la Eternulo jxuris al viaj patroj, ke Li donos gxin al vi.
11En de HEERE zal u doen overvloeien aan goed, in de vrucht uws buiks, en in de vrucht uwer beesten, en in de vrucht uws lands; op het land, dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft u te zullen geven.
12La Eternulo malfermos al vi Sian bonan trezorejon, la cxielon, por doni al via tero la pluvon en la gxusta tempo kaj por beni cxiujn farojn de viaj manoj; kaj vi pruntedonos al multaj popoloj, sed vi ne prunteprenos.
12De HEERE zal u opendoen Zijn goeden schat, den hemel, om aan uw land regen te geven te zijner tijd, en om te zegenen al het werk uwer hand; en gij zult aan vele volken lenen, maar gij zult niet ontlenen.
13Kaj la Eternulo faros vin kapo, ne vosto, kaj vi estos nur supre, kaj vi ne estos malsupre; se vi obeos la ordonojn de la Eternulo, via Dio, kiujn mi transdonas al vi hodiaux, por observi kaj plenumi,
13En de HEERE zal u tot een hoofd maken, en niet tot een staart, en gij zult alleenlijk boven zijn, en niet onder zijn; wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN, uws Gods, die ik u heden gebiede te houden en te doen;
14kaj se vi ne deklinigxos de cxiuj vortoj, kiujn mi ordonas al vi hodiaux, dekstren nek maldekstren, por sekvi aliajn diojn, servante al ili.
14En gij niet afwijken zult van al de woorden, die ik ulieden heden gebiede, ter rechterhand of ter linkerhand, dat gij andere goden nawandelt, om hen te dienen.
15Sed se vi ne auxskultos la vocxon de la Eternulo, via Dio, penante plenumi cxiujn Liajn ordonojn kaj legxojn, kiujn mi transdonas al vi hodiaux, tiam venos sur vin cxiuj cxi tiuj malbenoj kaj atingos vin.
15Daarentegen zal het geschieden, indien gij de stem des HEEREN, uws Gods, niet zult gehoorzaam zijn, om waar te nemen, dat gij doet al Zijn geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebiede; zo zullen al deze vloeken over u komen, en u treffen.
16Malbenita vi estos en la urbo, kaj malbenita vi estos sur la kampo.
16Vervloekt zult gij zijn in de stad, en vervloekt zult gij zijn in het veld.
17Malbenita estos via korbo kaj via pastujo.
17Vervloekt zal zijn uw korf, en uw baktrog.
18Malbenita estos la frukto de via ventro kaj la frukto de via tero, la naskitajxo de viaj grandaj brutoj kaj la idaro de viaj malgrandaj brutoj.
18Vervloekt zal zijn de vrucht uws buiks, en de vrucht uws lands, de voortzetting uwer koeien, en de kudden van uw klein vee.
19Malbenita vi estos cxe via venado, kaj malbenita vi estos cxe via elirado.
19Vervloekt zult gij zijn in uw ingaan, en vervloekt zult gij zijn in uw uitgaan.
20La Eternulo sendos sur vin malbenon, konfuzon, kaj malsukceson en cxiuj entreprenoj de via mano, kion ajn vi faros, gxis vi estos ekstermita kaj gxis vi baldaux pereos, pro viaj malbonaj agoj, pro tio, ke vi Min forlasis.
20De HEERE zal onder u zenden den vloek, de verstoring en het verderf, in alles, waaraan gij uw hand slaat, dat gij doen zult; totdat gij verdelgd wordt, en totdat gij haastelijk omkomt, vanwege de boosheid uwer werken, waarmede gij Mij verlaten hebt.
21La Eternulo alkrocxos al vi la peston, gxis Li ekstermos vin de sur la tero, al kiu vi iras, por ekposedi gxin.
21De HEERE zal u de pestilentie doen aankleven, totdat Hij u verdoe van het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven.
22La Eternulo frapos vin per ftizo kaj per febro kaj per malsaneca varmego kaj per brulumo kaj per sekeco kaj per bruliga aero kaj per flavigxo de la kreskajxoj; kaj ili persekutos vin, gxis vi pereos.
22De HEERE zal u slaan met tering, en met koorts, en met vurigheid, en met hitte, en met droogte, en met brandkoren, en met honigdauw, die u vervolgen zullen, totdat gij omkomt.
23Kaj via cxielo, kiu estas super via kapo, farigxos kupro; kaj la tero, kiu estas sub vi, farigxos fero.
23En uw hemel, die boven uw hoofd is, zal koper zijn, en de aarde, die onder u is, zal ijzer zijn.
24Anstataux pluvo la Eternulo donos al via tero polvon kaj cindron; el la cxielo gxi falados sur vin, gxis vi ekstermigxos.
24De HEERE, uw God, zal pulver en stof tot regen uws lands geven; van den hemel zal het op u nederdalen, totdat gij verdelgd wordt.
25Frapos vin la Eternulo antaux viaj malamikoj; per unu vojo vi eliros al ili, kaj per sep vojoj vi forkuros de antaux ili; kaj vi estos terurilo por cxiuj regnoj de la tero.
25De HEERE zal u geslagen geven voor het aangezicht uwer vijanden; door een weg zult gij tot hem uittrekken, en door zeven wegen zult gij voor zijn aangezicht vlieden; en gij zult van alle koninkrijken der aarde beroerd worden.
26Kaj via kadavro estos mangxajxo por cxiuj birdoj de la cxielo kaj por la bestoj de la tero, kaj neniu ilin forpelos.
26En uw dood lichaam zal aan alle gevogelte des hemels, en aan de beesten der aarde tot spijze zijn; en niemand zal ze afschrikken.
27La Eternulo frapos vin per abscesoj de Egiptujo kaj per sangaj ulceroj kaj per favo kaj per skabio, de kiuj vi ne povos resanigxi.
27De HEERE zal u slaan met zweren van Egypte, en met spenen, en met droge schurft, en met krauwsel, waarvan gij niet zult kunnen genezen worden.
28La Eternulo frapos vin per frenezeco kaj per blindeco kaj per senkapableco.
28De HEERE zal u slaan met onzinnigheid, en met blindheid, en met verbaasdheid des harten;
29Kaj vi palpados en tagmezo, kiel palpas blindulo en mallumo, kaj vi ne sukcesos sur viaj vojoj; kaj vi estos premata kaj prirabata cxiutage, kaj neniu vin helpos.
29Dat gij op den middag zult omtasten, gelijk als een blinde omtast in het donkere, en uw wegen niet zult voorspoedig maken; maar gij zult alleenlijk verdrukt en beroofd zijn alle dagen, en er zal geen verlosser zijn.
30Kun virino vi fiancxigxos, sed alia viro kusxos kun sxi; domon vi konstruos, sed vi ne logxos en gxi; vinbergxardenon vi plantos, sed vi ne gxuos gxiajn fruktojn.
30Gij zult een vrouw ondertrouwen, maar een ander zal haar beslapen; een huis zult gij bouwen, maar daarin niet wonen; een wijngaard zult gij planten, maar dien niet gemeen maken.
31Via bovo estos bucxita antaux viaj okuloj, sed vi ne mangxos de gxi; via azeno estos rabita for de vi kaj ne revenos al vi; viaj sxafoj estos fordonitaj al viaj malamikoj, kaj neniu vin helpos.
31Uw os zal voor uw ogen geslacht worden, maar gij zult daarvan niet eten; uw ezel zal van voor uw aangezicht geroofd worden, en tot u niet wederkeren; uw klein vee zal aan uw vijanden gegeven worden, en voor u zal geen verlosser zijn.
32Viaj filoj kaj viaj filinoj estos fordonitaj al alia popolo, kaj viaj okuloj rigardos kaj sopiros pri ili la tutan tagon; sed ne estos forto en viaj manoj.
32Uw zonen en uw dochteren zullen aan een ander volk gegeven worden, dat het uw ogen aanzien, en naar hen bezwijken den gansen dag; maar het zal in het vermogen uwer hand niet zijn.
33La fruktojn de via tero kaj vian tutan laboron mangxos popolo, kiun vi ne konis; kaj vi estos nur premata kaj turmentata en cxiu tempo.
33De vrucht van uw land en al uw arbeid zal een volk eten, dat gij niet gekend hebt; en gij zult alle dagen alleenlijk verdrukt en gepletterd zijn.
34Kaj vi frenezigxos de la vidajxo antaux viaj okuloj, kiun vi vidos.
34En gij zult onzinnig zijn, vanwege het gezicht uwer ogen, dat gij zien zult.
35La Eternulo frapos vin per malbonaj ulceroj sur la genuoj kaj sur la tibikarnoj, ulceroj, de kiuj vi ne povos resanigxi, de la plando de via piedo gxis via verto.
35De HEERE zal u slaan met boze zweren, aan de knieen en aan de benen, waarvan gij niet zult kunnen genezen worden, van uw voetzool af tot aan uw schedel.
36La Eternulo foririgos vin, kaj la regxon, kiun vi starigos super vi, al popolo, kiun ne konis vi nek viaj patroj; kaj vi servos tie al fremdaj dioj el ligno kaj el sxtono.
36De HEERE zal u, mitsgaders uw koning, dien gij over u zult gesteld hebben, doen gaan tot een volk, dat gij niet gekend hebt, noch uw vaderen; en aldaar zult gij dienen andere goden, hout en steen.
37Kaj vi estos terurilo, instrua ekzemplo, kaj mokatajxo cxe cxiuj popoloj, al kiuj la Eternulo vin foririgos.
37En gij zult zijn tot een schrik, tot een spreekwoord en tot een spotrede, onder al de volken, waarheen u de HEERE leiden zal.
38Multe da semoj vi elportos sur la kampon, sed malmulte vi enkolektos; cxar formangxos tion la akridoj.
38Gij zult veel zaads op den akker uitbrengen, maar gij zult weinig inzamelen; want de sprinkhaan zal het verteren.
39Vinbergxardenojn vi plantos kaj prilaboros, sed vinon vi ne trinkos, nek enkolektos berojn; cxar formangxos ilin la vermoj.
39Wijngaarden zult gij planten, en bouwen, maar gij zult geen wijn drinken, noch iets vergaderen; want de worm zal het afeten.
40Olivarbojn vi havos en cxiuj viaj limoj, sed per oleo vi vin ne sxmiros; cxar senfruktigxos viaj olivarboj.
40Olijfbomen zult gij hebben in al uw landpalen, maar gij zult u met olie niet zalven; want uw olijfboom zal zijn vrucht afwerpen.
41Filojn kaj filinojn vi naskigos, sed ili ne estos cxe vi; cxar ili iros en malliberecon.
41Zonen en dochteren zult gij gewinnen, maar zij zullen voor u niet zijn; want zij zullen in gevangenis gaan.
42CXiujn viajn arbojn kaj la fruktojn de via tero ekposedos la insektoj.
42Al uw geboomte, en de vrucht uws lands zal het boos gewormte erfelijk bezitten.
43La fremdulo, kiu estos inter vi, levigxos super vi cxiam pli kaj pli alte, kaj vi mallevigxos cxiam pli kaj pli malalte.
43De vreemdeling, die in het midden van u is, zal hoog, hoog boven u opklimmen; en gij zult laag, laag nederdalen.
44Li pruntedonos al vi, sed vi ne pruntedonos al li; li estos kapo, kaj vi estos vosto.
44Hij zal u lenen, maar gij zult hem niet lenen; hij zal tot een hoofd zijn, en gij zult tot een staart zijn.
45Kaj venos sur vin cxiuj cxi tiuj malbenoj kaj persekutos vin kaj atingos vin, gxis vi estos ekstermita; cxar vi ne auxskultis la vocxon de la Eternulo, via Dio, por observi Liajn ordonojn kaj Liajn legxojn, kiujn Li donis al vi.
45En al deze vloeken zullen over u komen, en u vervolgen, en u treffen, totdat gij verdelgd wordt; omdat gij der stem des HEEREN, uws Gods, niet gehoorzaam zult geweest zijn, om te houden Zijn geboden en Zijn inzettingen, die Hij u geboden heeft.
46Kaj ili estos kiel signoj kaj avertoj sur vi kaj sur via idaro eterne;
46En zij zullen onder u tot een teken, en tot een wonder zijn, ja, onder uw zaad tot in eeuwigheid.
47pro tio, ke vi ne servis al la Eternulo, via Dio, en gajeco kaj kun gxoja koro, kiam vi cxion havis abunde.
47Omdat gij den HEERE, uw God, niet gediend zult hebben met vrolijkheid en goedheid des harten, vanwege de veelheid van alles;
48Kaj vian malamikon, kiun la Eternulo sendos sur vin, vi servos en malsato kaj soifo kaj nudeco kaj manko de cxio; kaj li metos feran jugon sur vian kolon, gxis li ekstermos vin.
48Zo zult gij uw vijanden, die de HEERE onder u zenden zal, dienen, in honger en in dorst, en in naaktheid, en in gebrek van alles; en Hij zal een ijzeren juk op uw hals leggen, totdat Hij u verdelge.
49La Eternulo venigos sur vin popolon de malproksime, de la fino de la tero; gxi venos, kiel flugas aglo; tio estos popolo, kies lingvon vi ne komprenos,
49De HEERE zal tegen u een volk verheffen van verre, van het einde der aarde, gelijk als een arend vliegt; een volk, welks spraak gij niet zult verstaan;
50popolo aroganta, kiu ne respektos maljunulon kaj ne kompatos junulon.
50Een volk, stijf van aangezicht, dat het aangezicht des ouden niet zal aannemen, noch den jonge genadig zijn.
51Kaj gxi mangxos la fruktojn de viaj brutoj kaj la fruktojn de via tero, gxis gxi ruinigos vin tiel, ke gxi ne lasos al vi grenon, nek moston, nek oleon, nek naskitajxojn de viaj grandaj brutoj, nek idaron de viaj malgrandaj brutoj, gxis gxi pereigos vin.
51En het zal de vrucht uwer beesten, en de vrucht uws lands opeten, totdat gij verdelgd zult zijn; hetwelk u geen koren, most noch olie, voortzetting uwer koeien noch kudden van uw klein vee zal overig laten, totdat Hij u verdoe.
52Kaj gxi premos vin en cxiuj viaj pordegoj, gxis falos viaj altaj kaj fortikaj muroj, kiujn vi fidis, en via tuta lando; kaj gxi premos vin en cxiuj viaj pordegoj, en via tuta lando, kiun la Eternulo, via Dio, donis al vi.
52En het zal u beangstigen in al uw poorten, totdat uw hoge en vaste muren nedervallen, op welke gij vertrouwdet in uw ganse land; ja, het zal u beangstigen in al uw poorten, in uw ganse land, dat u de HEERE, uw God, gegeven heeft.
53Kaj vi mangxos la frukton de via ventro, la karnon de viaj filoj kaj viaj filinoj, kiujn donis al vi la Eternulo, via Dio, en la siegxado kaj premado, per kiu premos vin via malamiko.
53En gij zult eten de vrucht uws buiks, het vlees uwer zonen en uwer dochteren, die u de HEERE, uw God, gegeven zal hebben; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijanden u zullen benauwen
54Viro delikata inter vi kaj tre alkutimigxinta al lukso, malamike rigardos sian fraton, sian amatan edzinon, siajn restintajn infanojn,
54Aangaande den man, die teder onder u, en die zeer wellustig geweest is, zijn oog zal kwaad zijn tegen zijn broeder en tegen de huisvrouw zijns schoots, en tegen zijn overige zonen, die hij overgehouden zal hebben;
55donante al neniu el ili iom de la karno de siaj infanoj, kiun li mangxos; cxar restis al li nenio en la siegxado kaj premado, per kiu premos vin via malamiko en cxiuj viaj pordegoj.
55Dat hij niet aan een van die zal geven van het vlees zijner zonen, die hij eten zal, omdat hij voor zich niets heeft overgehouden; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijand u in al uw poorten zal benauwen.
56Virino delikata inter vi kaj dorlotita, kiu neniam starigis sian piedon sur la tero pro dorlotiteco kaj delikateco, malamike rigardos sian amatan edzon kaj sian filon kaj sian filinon,
56Aangaande de tedere en wellustige vrouw onder u, die niet verzocht heeft haar voetzool op de aarde te zetten, omdat zij zich wellustig en teder hield; haar oog zal kwaad zijn tegen den man haars schoots, en tegen haar zoon, en tegen haar dochter;
57ne donante al ili la placenton, kiu eliras el inter sxiaj piedoj, nek la infanojn, kiujn sxi naskas; cxar, pro manko de cxio, sxi mangxos ilin sekrete, en la siegxado kaj premado, per kiu premos vin via malamiko en viaj pordegoj.
57En dat om haar nageboorte, die van tussen haar voeten uitgegaan zal zijn, en om haar zonen, die zij gebaard zal hebben; want zij zal hen eten in het verborgene, vermits gebrek van alles; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijand u zal benauwen in uw poorten.
58Se vi ne penos plenumi cxiujn vortojn de cxi tiu instruo, skribitajn en cxi tiu libro, timante cxi tiun gloran kaj timindan nomon:LA ETERNULON, VIAN DION:
58Indien gij niet zult waarnemen te doen al de woorden dezer wet, die in dit boek geschreven zijn, om te vrezen dezen heerlijken en vreselijken Naam den HEERE uw God;
59tiam la Eternulo distingos viajn plagojn kaj la plagojn de via idaro, kiel plagojn grandajn kaj longedauxrajn kaj malsanojn malbonajn kaj longedauxrajn.
59Zo zal de HEERE uw plagen wonderlijk maken, mitsgaders de plagen van uw zaad; het zullen grote en gewisse plagen, en boze en gewisse krankten zijn.
60Kaj Li turnos sur vin cxiujn malsanojn de Egiptujo, kiujn vi timis, kaj ili alkrocxigxos al vi.
60En Hij zal op u doen keren alle kwalen van Egypte, voor dewelke gij gevreesd hebt, en zij zullen u aanhangen.
61Ankaux cxian malsanon kaj cxian plagon, kiuj ne estas skribitaj en cxi tiu libro de instruo, la Eternulo venigos sur vin, gxis vi estos ekstermita.
61Ook alle krankte, en alle plage, die in het boek dezer wet niet geschreven is, zal de HEERE over u doen komen, totdat gij verdelgd wordt.
62Kaj restos de vi malgranda amaseto, anstataux tio, ke vi estis multaj, kiel la steloj de la cxielo; pro tio, ke vi ne auxskultis la vocxon de la Eternulo, via Dio.
62En gij zult met weinige mensen overgelaten worden, in plaats dat gij geweest zijt als de sterren des hemels in menigte; omdat gij der stem des HEEREN, uws Gods, niet gehoorzaam geweest zijt.
63Kaj kiel gxojis la Eternulo, farante al vi bonon kaj multigante vin, tiel gxojos la Eternulo, pereigante vin kaj ekstermante vin; kaj vi estos elsxirita el la lando, en kiun vi iras, por ekposedi gxin.
63En het zal geschieden, gelijk als de HEERE Zich over ulieden verblijdde, u goed doende en u vermenigvuldigende, alzo zal Zich de HEERE over u verblijden, u verdoende en u verdelgende; en gij zult uitgerukt worden uit het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven.
64Kaj la Eternulo disjxetos vin inter cxiujn popolojn, de unu fino de la tero gxis la alia fino de la tero; kaj vi servos tie al fremdaj dioj el ligno kaj el sxtono, dioj, kiujn ne konis vi nek viaj patroj.
64En de HEERE zal u verstrooien onder alle volken, van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde; en aldaar zult gij andere goden dienen, die gij niet gekend hebt, noch uw vaders, hout en steen.
65Sed ankaux inter tiuj popoloj vi ne trankviligxos, kaj ne estos ripozo por via piedo; kaj la Eternulo donos al vi tie koron tremantan kaj senfortigxon de la okuloj kaj suferadon de la animo.
65Daartoe zult gij onder dezelve volken niet stil zijn, en uw voetzool zal geen rust hebben; want de HEERE zal u aldaar een bevend hart geven, en bezwijking der ogen, en mattigheid der ziel.
66Kaj via vivo estos pendanta antaux vi; kaj vi timos tage kaj nokte, kaj vi ne estos certa pri via vivo.
66En uw leven zal tegenover u hangen; en gij zult nacht en dag schrikken, en gij zult van uw leven niet zeker zijn.
67Matene vi diros:Ho, venu la vespero! kaj vespere vi diros:Ho, venu la mateno! pro la kortremo, kiu atakos vin, kaj pro la vidajxo antaux viaj okuloj, kiun vi vidos.
67Des morgens zult gij zeggen: Och, dat het avond ware; en des avonds zult gij zeggen: Och, dat het morgen ware; vermits den schrik uws harten, waarmede gij zult verschrikt zijn, en vermits het gezicht uwer ogen, dat gij zien zult.
68Kaj la Eternulo revenigos vin en Egiptujon per sxipoj, per la vojo, pri kiu mi diris al vi, ke vi ne plu vidos gxin; kaj vi vende proponos vin tie al viaj malamikoj kiel sklavojn kaj sklavinojn, sed neniu acxetos.
68En de HEERE zal u naar Egypte doen wederkeren in schepen, door een weg, waarvan ik u gezegd heb: Gij zult dien niet meer zien; en aldaar zult gij u aan uw vijanden willen verkopen tot dienstknechten en tot dienstmaagden; maar er zal geen koper zijn.