1Eliros markoto el la trunko de Jisxaj, kaj brancxo elkreskos el gxiaj radikoj.
1Want er zal een Rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isai, en een Scheut uit zijn wortelen zal Vrucht voortbrengen.
2Kaj estos sur li la spirito de la Eternulo, spirito de sagxo kaj prudento, sprito de konsilo kaj forto, spirito de sciado kaj de timo antaux la Eternulo.
2En op Hem zal de Geest des HEEREN rusten, de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreze des HEEREN.
3Kaj agrabla estos al li la timo antaux la Eternulo; kaj ne laux la rigardo de siaj okuloj li jugxados, ne laux la auxdo de siaj oreloj li eldirados verdiktojn;
3En Zijn rieken zal zijn in de vreze des HEEREN; en Hij zal naar het gezicht Zijner ogen niet richten; Hij zal ook naar het gehoor Zijner oren niet bestraffen.
4sed li jugxados malricxulojn laux vero, kaj laux justeco li eldirados verdiktojn por humiluloj de la lando; kaj li frapos la teron per la vergo de sia busxo, kaj per la spiro de siaj lipoj li mortigos malpiulon.
4Maar Hij zal de armen met gerechtigheid richten, en de zachtmoedigen des lands met rechtmatigheid bestraffen; doch Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds, en met den adem Zijner lippen zal Hij den goddeloze doden.
5Vero estos la zono de lia lumbo, kaj fideleco la zono de liaj koksoj.
5Want gerechtigheid zal de gordel Zijner lendenen zijn; ook zal de waarheid de gordel Zijner lendenen zijn.
6Kaj logxos lupo kun sxafido, kaj leopardo kusxos kun kaprido; kaj bovido kaj leonido kaj grasigita bruto estos kune, kaj malgranda knabo ilin kondukos.
6En de wolf zal met het lam verkeren, en de luipaard bij den geitenbok nederliggen; en het kalf, en de jonge leeuw, en het mestvee te zamen, en een klein jongske zal ze drijven.
7Kaj bovino pasxtigxos kun urso, kaj iliaj idoj kusxos kune; kaj leono simile al bovo mangxos pajlon.
7De koe en de berin zullen te zamen weiden, haar jongen zullen te zamen nederliggen, en de leeuw zal stro eten, gelijk de os.
8Kaj sucxinfano ludos super la truo de aspido, kaj demamigita infano metos sian manon sur la neston de vipuro.
8En een zoogkind zal zich vermaken over het hol van een adder; en een gespeend kind zal zijn hand uitsteken in de kuil van den basilisk.
9Oni ne malbonagos kaj ne difektos sur Mia tuta sankta monto, cxar la tero estos tiel plena de konado de la Eternulo, kiel la akvo plenigas la maron.
9Men zal nergens leed doen noch verderven op den gansen berg Mijner heiligheid; want de aarde zal vol van kennis des HEEREN zijn, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken.
10En tiu tempo al la radiko de Jisxaj, kiu staros kiel standardo por la popoloj, celados la nacioj; kaj lia ripozejo estos honoro.
10Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de heidenen naar den Wortel van Isai, Die staan zal tot een banier der volken, zullen vragen, en Zijn rust zal heerlijk zijn.
11En tiu tempo la Sinjoro denove etendos Sian manon, por akiri la restajxon de Sia popolo, kiu restis de Asirio kaj de Egiptujo kaj de Patros kaj de Etiopujo kaj de Elam kaj de SXinar kaj de HXamat kaj de la insuloj de la maro.
11Want het zal geschieden te dien dage, dat de Heere ten anderen male Zijn hand aanleggen zal om weder te verwerven het overblijfsel Zijns volks, hetwelk overgebleven zal zijn van Assyrie, en van Egypte, en van Pathros, en van Morenland, en van Elam, en van Sinear, en van Hamath, en van de eilanden der zee.
12Kaj Li levos standardon inter la nacioj kaj kolektos la dispelitojn de Izrael, kaj la disjxetitojn de Jehuda Li kolektos de la kvar finoj de la tero.
12En Hij zal een banier oprichten onder de heidenen, en Hij zal de verdrevenen van Israel verzamelen, en de verstrooiden uit Juda vergaderen, van de vier einden des aardrijks.
13Kaj malaperos la envio kontraux Efraimon, kaj la premantoj de Jehuda ekstermigxos; Efraim ne envios Jehudan, kaj Jehuda ne premos Efraimon.
13En de nijd van Efraim zal wegwijken, en de tegenpartijders van Juda zullen uitgeroeid worden; Efraim zal Juda niet benijden, en Juda zal Efraim niet benauwen.
14Sed ili flugos kune al la Filisxtoj okcidenten, prirabos la filojn de la oriento, sur Edomon kaj Moabon ili metos sian manon; kaj la Amonidoj ilin obeos.
14Maar zij zullen den Filistijnen op den schouder vliegen tegen het westen, en zij zullen te zamen die van het oosten beroven; aan Edom en Moab zullen zij hun handen slaan, en de kinderen Ammons zullen hun gehoorzaam zijn.
15Kaj la Eternulo sekigos la golfon de Egiptujo, kaj svingos Sian manon kun forta vento super la Rivero, kaj dividos gxin en sep riveretojn, kiujn oni povos transiri en sxuoj.
15Ook zal de HEERE den inham der zee van Egypte verbannen, en Hij zal Zijn hand bewegen tegen de rivier, door de sterkte Zijns winds; en Hij zal dezelve slaan in de zeven stromen, en Hij zal maken, dat men met schoenen daardoor zal gaan.
16Kaj estos vojo por la restajxo de Lia popolo, kiu restos de Asirio, kiel estis al Izrael en la tempo, kiam li eliris el la lando Egipta.
16En er zal een gebaande weg zijn voor het overblijfsel Zijns volks, dat overgebleven zal zijn van Assur, gelijk als Israel geschiedde ten dage, toen het uit Egypteland optoog.