1כה אמר יהוה אי זה ספר כריתות אמכם אשר שלחתיה או מי מנושי אשר מכרתי אתכם לו הן בעונתיכם נמכרתם ובפשעיכם שלחה אמכם׃
1Alzo zegt de HEERE: Waar is de scheidbrief van ulieder moeder, waarmede Ik haar weggezonden heb? Of wie is er van Mijn schuldeisers, aan wien Ik u verkocht heb? Ziet, om uw ongerechtigheden zijt gij verkocht, en om uw overtredingen is uw moeder weggezonden.
2מדוע באתי ואין איש קראתי ואין עונה הקצור קצרה ידי מפדות ואם אין בי כח להציל הן בגערתי אחריב ים אשים נהרות מדבר תבאש דגתם מאין מים ותמת בצמא׃
2Waarom kwam Ik, en er was niemand, waarom riep Ik, en niemand antwoordde? Is Mijn hand dus gans kort geworden, dat zij niet verlossen kan, of is er in Mij geen kracht om uit te redden? Ziet, door Mijn schelding maak Ik de zee droog, Ik stel de rivieren tot een woestijn, dat haar vis stinkt, omdat er geen water is, en sterft van dorst.
3אלביש שמים קדרות ושק אשים כסותם׃
3Ik bekleed den hemel met zwartheid, en stel een zak tot zijn deksel.
4אדני יהוה נתן לי לשון למודים לדעת לעות את יעף דבר יעיר בבקר בבקר יעיר לי אזן לשמע כלמודים׃
4De Heere HEERE heeft Mij een tong der geleerden gegeven, opdat Ik wete met den moede een woord ter rechter tijd te spreken; Hij wekt allen morgen, Hij wekt Mij het oor, dat Ik hore, gelijk die geleerd worden.
5אדני יהוה פתח לי אזן ואנכי לא מריתי אחור לא נסוגתי׃
5De Heere HEERE heeft Mij het oor geopend, en Ik ben niet wederspannig, Ik wijk niet achterwaarts.
6גוי נתתי למכים ולחיי למרטים פני לא הסתרתי מכלמות ורק׃
6Ik geef Mijn rug dengenen, die Mij slaan, en Mijn wangen dengenen, die Mij het haar uitplukken; Mijn aangezicht verberg Ik niet voor smaadheden en speeksel.
7ואדני יהוה יעזר לי על כן לא נכלמתי על כן שמתי פני כחלמיש ואדע כי לא אבוש׃
7Want de Heere HEERE helpt Mij, daarom word Ik niet te schande; daarom heb Ik Mijn aangezicht gesteld als een keisteen, want Ik weet, dat Ik niet zal beschaamd worden.
8קרוב מצדיקי מי יריב אתי נעמדה יחד מי בעל משפטי יגש אלי׃
8Hij is nabij, Die Mij rechtvaardigt, wie zal met Mij twisten? Laat ons te zamen staan; wie heeft een rechtzaak tegen Mij? hij kome herwaarts tot Mij.
9הן אדני יהוה יעזר לי מי הוא ירשיעני הן כלם כבגד יבלו עש יאכלם׃
9Ziet, de Heere HEERE helpt Mij, wie is het, die Mij zal verdoemen? Ziet, zij zullen altemaal als een kleed verouden, die mot zal hen eten.
10מי בכם ירא יהוה שמע בקול עבדו אשר הלך חשכים ואין נגה לו יבטח בשם יהוה וישען באלהיו׃
10Wie is er onder ulieden, die den HEERE vreest, die naar de stem Zijns Knechts hoort? Als hij in de duisternissen wandelt, en geen licht heeft, dat hij betrouwe op den Naam des HEEREN, en steune op zijn God.
11הן כלכם קדחי אש מאזרי זיקות לכו באור אשכם ובזיקות בערתם מידי היתה זאת לכם למעצבה תשכבון׃
11Ziet, gij allen, die een vuur aansteekt, die u met spranken omgordt! wandelt in de vlam van uw vuur, en in de spranken, die gij ontstoken hebt. Dat geschiedt u van Mijn hand, in smart zult gijlieden liggen.