1הוי חשבי און ופעלי רע על משכבותם באור הבקר יעשוה כי יש לאל ידם׃
1Wee dien, die ongerechtigheid bedenken, en kwaad werken op hun legers; in het licht van den morgenstond doen zij het, dewijl het in de macht van hunlieder hand is.
2וחמדו שדות וגזלו ובתים ונשאו ועשקו גבר וביתו ואיש ונחלתו׃
2En zij begeren akkers, en roven ze, en huizen, en nemen ze weg; alzo doen zij geweld aan den man en zijn huis, ja, aan een iegelijk en zijn erfenis.
3לכן כה אמר יהוה הנני חשב על המשפחה הזאת רעה אשר לא תמישו משם צוארתיכם ולא תלכו רומה כי עת רעה היא׃
3Daarom, alzo zegt de HEERE: Ziet, Ik denk een kwaad over dit geslacht, waaruit gijlieden uw halzen niet zult uittrekken, en zult zo rechtop niet gaan; want het zal een boze tijd zijn.
4ביום ההוא ישא עליכם משל ונהה נהי נהיה אמר שדוד נשדנו חלק עמי ימיר איך ימיש לי לשובב שדינו יחלק׃
4Te dien dage zal men een spreekwoord over ulieden opnemen; en men zal een klagelijke klacht klagen, en zeggen: Wij zijn ten enenmale verwoest; Hij verwisselt mijns volks deel; hoe ontwendt Hij mij; Hij deelt uit, afwendende onze akkers.
5לכן לא יהיה לך משליך חבל בגורל בקהל יהוה׃
5Daarom zult gij niemand hebben, die het snoer werpe in het lot, in de gemeente des HEEREN.
6אל תטפו יטיפון לא יטפו לאלה לא יסג כלמות׃
6Profeteert gijlieden niet, zeggen zij, laat die profeteren; zij profeteren niet als die; men wijkt niet af van smaadheden.
7האמור בית יעקב הקצר רוח יהוה אם אלה מעלליו הלוא דברי ייטיבו עם הישר הולך׃
7O gij, die Jakobs huis geheten zijt! Is dan de Geest des HEEREN verkort? Zijn dat Zijn werken? Doen Mijn woorden geen goed bij dien, die recht wandelt?
8ואתמול עמי לאויב יקומם ממול שלמה אדר תפשטון מעברים בטח שובי מלחמה׃
8Maar gisteren stelde zich Mijn volk op, tot vijand, tegenover een kleed; gij stroopt een mantel van degenen, die zeker voorbijgaan, wederkomende van den strijd.
9נשי עמי תגרשון מבית תענגיה מעל עלליה תקחו הדרי לעולם׃
9De vrouwen Mijns volks verdrijft gij, elkeen uit het huis van haar vermakingen; van haar kinderkens neemt gij Mijn sieraad in eeuwigheid.
10קומו ולכו כי לא זאת המנוחה בעבור טמאה תחבל וחבל נמרץ׃
10Maakt u dan op, en gaat henen; want dit land zal de rust niet zijn; omdat het verontreinigd is, zal het u verderven, en dat met een geweldige verderving.
11לו איש הלך רוח ושקר כזב אטף לך ליין ולשכר והיה מטיף העם הזה׃
11Zo er iemand is, die met wind omgaat, en valselijk liegt, zeggende: Ik zal u profeteren voor wijn en voor sterken drank! dat is een profeet dezes volks.
12אסף אאסף יעקב כלך קבץ אקבץ שארית ישראל יחד אשימנו כצאן בצרה כעדר בתוך הדברו תהימנה מאדם׃
12Voorzeker zal Ik u, o Jakob! gans verzamelen; voorzeker zal Ik Israels overblijfsel vergaderen; Ik zal het te zamen zetten als schapen van Bozra; als een kudde in het midden van haar kooi zullen zij van mensen deunen.
13עלה הפרץ לפניהם פרצו ויעברו שער ויצאו בו ויעבר מלכם לפניהם ויהוה בראשם׃
13De doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken; zij zullen doorbreken, en door de poort gaan, en door dezelve uittrekken; en hun koning zal voor hun aangezicht henengaan; en de HEERE in hun spits.