1עלה מפיץ על פניך נצור מצרה צפה דרך חזק מתנים אמץ כח מאד׃
1De verstrooier trekt tegen uw aangezicht op, bewaar de vesting; bezichtig den weg; sterk de lenden, versterk de kracht zeer.
2כי שב יהוה את גאון יעקב כגאון ישראל כי בקקום בקקים וזמריהם שחתו׃
2Want de HEERE heeft de hovaardij Jakobs afgewend, gelijk de hovaardij Israels; want de ledigmakers hebben ze ledig gemaakt, en zij hebben hun wijnranken verdorven.
3מגן גבריהו מאדם אנשי חיל מתלעים באש פלדות הרכב ביום הכינו והברשים הרעלו׃
3De schilden zijner helden zijn rood gemaakt, de kloeke mannen zijn scharlakenvervig; de wagens zijn in het vuur der fakkelen, ten dage als hij zich bereidt; en de spiesen worden geschud.
4בחוצות יתהוללו הרכב ישתקשקון ברחבות מראיהן כלפידם כברקים ירוצצו׃
4De wagens razen door de wijken, zij lopen ginds en weder op de straten; hun gedaanten zijn als der fakkelen, zij lopen door elkander henen als de bliksemen.
5יזכר אדיריו יכשלו בהלכותם ימהרו חומתה והכן הסכך׃
5Hij zal aan zijn voortreffelijken gedenken, doch zij zullen struikelen in hun tochten; zij zullen haasten naar hun muur, als het beschutsel vaardig zal wezen.
6שערי הנהרות נפתחו וההיכל נמוג׃
6De poorten der rivieren zullen geopend worden, en het paleis zal versmelten.
7והצב גלתה העלתה ואמהתיה מנהגות כקול יונים מתפפת על לבבהן׃
7En Huzab zal gevankelijk weggevoerd worden, men zal haar heten voortgaan; en haar maagden zullen haar geleiden, als met een stem der duiven, trommelende op haar harten.
8ונינוה כברכת מים מימי היא והמה נסים עמדו עמדו ואין מפנה׃
8Nineve is wel als een watervijver, van de dagen af dat zij geweest is, doch zij zullen vluchten. Staat, staat! zal men roepen, maar niemand zal omzien.
9בזו כסף בזו זהב ואין קצה לתכונה כבד מכל כלי חמדה׃
9Rooft zilver, rooft goud, want er is geen einde des voorraads, der heerlijkheid van allerlei gewenste vaten.
10בוקה ומבוקה ומבלקה ולב נמס ופק ברכים וחלחלה בכל מתנים ופני כלם קבצו פארור׃
10Zij is geledigd, ja, uitgeledigd, uitgeput, en haar hart versmelt, en de knieen schudden, en in al de lenden is smart, en hun aller aangezichten betrekken, als een pot.
11איה מעון אריות ומרעה הוא לכפרים אשר הלך אריה לביא שם גור אריה ואין מחריד׃
11Waar is nu de woning der leeuwen, en die weide der jonge leeuwen? Alwaar de leeuw, de oude leeuw, en het leeuwenwelp wandelde, en er was niemand, die hen verschrikte.
12אריה טרף בדי גרותיו ומחנק ללבאתיו וימלא טרף חריו ומענתיו טרפה׃
12De leeuw, die genoeg roofde voor zijn welpen, en worgde voor zijn oude leeuwinnen, die zijn holen vervulde met roof, en zijn woningen met het geroofde.
13הנני אליך נאם יהוה צבאות והבערתי בעשן רכבה וכפיריך תאכל חרב והכרתי מארץ טרפך ולא ישמע עוד קול מלאככה׃
13Ziet, Ik wil aan u, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal haar wagenen in rook verbranden, en het zwaard zal uw jonge leeuwen verteren, en Ik zal uw roof uitroeien van de aarde, en de stem uwer gezanten zal niet meer gehoord worden.