1למנצח לדוד אמר נבל בלבו אין אלהים השחיתו התעיבו עלילה אין עשה טוב׃
1Een psalm van David, voor den opperzangmeester. De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij verderven het, zij maken het gruwelijk met hun werk; er is niemand, die goed doet.
2יהוה משמים השקיף על בני אדם לראות היש משכיל דרש את אלהים׃
2De HEERE heeft uit den hemel nedergezien op de mensenkinderen, om te zien, of iemand verstandig ware, die God zocht.
3הכל סר יחדו נאלחו אין עשה טוב אין גם אחד׃
3Zij zijn allen afgeweken, te zamen zijn zij stinkende geworden; er is niemand, die goed doet, ook niet een.
4הלא ידעו כל פעלי און אכלי עמי אכלו לחם יהוה לא קראו׃
4Hebben dan alle werkers der ongerechtigheid geen kennis, die mijn volk opeten, alsof zij brood aten? Zij roepen den HEERE niet aan.
5שם פחדו פחד כי אלהים בדור צדיק׃
5Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard; want God is bij het geslacht des rechtvaardigen.
6עצת עני תבישו כי יהוה מחסהו׃
6Gijlieden beschaamt den raad des ellendigen, omdat de HEERE zijn Toevlucht is.
7מי יתן מציון ישועת ישראל בשוב יהוה שבות עמו יגל יעקב ישמח ישראל׃
7Och, dat Israels verlossing uit Sion kwam! Als de HEERE de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan zal zich Jakob verheugen, Israel zal verblijd zijn.