1Ruben adalah anak sulung Yakub. Tetapi karena Ruben telah menodai kehormatan salah seorang selir ayahnya, maka haknya sebagai anak sulung dicabut dan diberikan kepada Yusuf. Meskipun begitu yang terkuat dari antara keturunan Yakub bukan suku Yusuf melainkan suku Yehuda. Bahkan yang pertama-tama menjadi raja seluruh umat Israel adalah dari suku Yehuda itu.
1De kinderen van Ruben nu, den eerstgeborene van Israel; (want hij was de eerstgeborene; maar dewijl hij zijns vaders bed ontheiligd had, werd zijn eerstgeboorte gegeven aan de kinderen van Jozef, den zoon van Israel; doch niet alzo, dat hij zich in het geslachtsregister naar de eerstgeboorte rekenen mocht;
2(5:1)
2Want Juda werd machtig onder zijn broederen, en die tot een voorganger was, was uit hem; doch de eerstgeboorte was van Jozef.)
3Ruben anak sulung Yakub, mempunyai empat anak laki-laki: Henokh, Palu, Hezron dan Karmi.
3De kinderen van Ruben, den eerstgeborene van Israel, zijn Hanoch en Pallu, Hezron en Charmi.
4Inilah urutan keturunan Yoel: Semaya, Gog, Simei, Mikha, Reaya, Baal dan Beera. Beera adalah pemimpin suku Ruben ketika ia ditangkap oleh Tiglat-Pileser raja Asyur, dan dibawa ke pembuangan.
4De kinderen van Joel: zijn zoon Semaja; zijn zoon Gog; zijn zoon Simei;
5(5:4)
5Zijn zoon Micha; zijn zoon Reaja; zijn zoon Baal;
6(5:4)
6Zijn zoon Beera, welken Tiglath-Pilneser, de koning van Assyrie, gevankelijk wegvoerde; hij was de vorst der Rubenieten.
7Dalam silsilah tercatat juga kepala-kepala kaum yang berikut ini dalam suku Ruben: Yeiel, Zakharia,
7Aangaande zijn broederen in hun huisgezinnen, als zij naar hun geboorten in de geslachtsregisters gesteld werden; de hoofden zijn geweest Jehiel en Zecharja,
8dan Bela anak Azas, cucu Sema dari kaum Yoel. Suku Ruben tinggal di Aroer dan di wilayah yang mulai dari Aroer ke arah utara sampai ke Nebo dan Baal-Meon.
8En Bela, de zoon van Azaz, den zoon van Sema, den zoon van Joel, die woonde te Aroer, en tot aan Nebo, en Baal-Meon,
9Mereka mempunyai banyak sekali ternak di daerah Gilead. Karena itu, mereka menempati wilayah sebelah timur sampai ke padang gurun yang terbentang sejauh Sungai Efrat.
9En hij woonde tegen het oosten, tot den ingang der woestijn, van de rivier Frath af; want hun vee was veel geworden in het land van Gilead.
10Pada zaman Raja Saul, suku Ruben menyerang dan mengalahkan orang Hagri di sebelah timur Gilead, lalu menduduki negeri itu.
10En in de dagen van Saul voerden zij krijg tegen de Hagarenen, die vielen door hun hand; en zij woonden in hun tenten tegen de gehele oostzijde van Gilead.
11Di sebelah utara wilayah suku Ruben tinggal suku Gad di tanah Basan sampai sejauh Salkha di sebelah timur.
11De kinderen van Gad nu woonden tegen hen over, in het land van Basan, tot Salcha toe.
12Dari suku Gad itu Yoel adalah leluhur kaum yang terkemuka, dan Safam adalah leluhur kaum nomor dua. Yaenai dan Safat adalah leluhur kaum-kaum lainnya di Basan.
12Joel was het hoofd; en Safam de tweede; maar Jaenai en Safat bleven in Basan.
13Orang-orang lain dalam suku Gad termasuk dalam tujuh kaum yang berikut ini: Mikhael, Mesulam, Syeba, Yorai, Yakan, Ziya dan Eber.
13Hun broeders nu, naar hun vaderlijke huizen, waren Michael, en Mesullam, en Seba, en Jorai, en Jachan, en Zia, en Heber: zeven.
14Mereka keturunan Abihail anak Huri. Urutan silsilah mereka dari bawah ke atas adalah sebagai berikut: Abihail, Huri, Yaroah, Gilead, Mikhael, Yesisai, Yahdo, Bus.
14Dezen zijn de kinderen van Abihail, den zoon van Huri, den zoon van Jaroah, den zoon van Gilead, den zoon van Michael, den zoon van Jesisai, den zoon van Jahdo, den zoon van Buz.
15Kepala kaum-kaum itu adalah Ahi anak Abdiel, cucu Guni.
15Ahi, de zoon van Abdiel, den zoon van Guni, was het hoofd van het huis hunner vaderen.
16Mereka tinggal di wilayah Basan dan Gilead, dan kota-kota di wilayah itu serta di seluruh padang rumput di Saron.
16En zij woonden in Gilead, in Basan, en in haar onderhorige plaatsen, en in al de voorsteden van Saron, tot aan hun uitgangen.
17Silsilah ini dibuat pada zaman Yotam raja Yehuda, dan Yerobeam raja Israel.
17Deze allen zijn naar hun geslachtsregisters geteld, in de dagen van Jotham, den koning van Juda, en in de dagen van Jerobeam, den koning van Israel.
18Di dalam suku Ruben, Gad dan suku Manasye yang di sebelah timur Yordan ada 44.760 prajurit yang terlatih dan berpengalaman dalam menggunakan perisai, pedang dan busur.
18Van de kinderen van Ruben, en van de Gadieten, en van den halven stam van Manasse, van de strijdbaarste mannen, schild en zwaard dragende, en den boog spannende, en ervaren in den krijg, waren vier en veertig duizend zevenhonderd en zestig, uitgaande in het heir.
19Mereka berperang melawan suku Yetur, Nafis dan Nodab, yaitu suku-suku di dalam bangsa Hagri.
19En zij voerden krijg tegen de Hagarenen, en tegen Jethur, en Nafis, en Nodab.
20Prajurit-prajurit itu percaya kepada Allah dan minta tolong kepada-Nya, maka Allah mengabulkan permintaan mereka dan memberikan kemenangan kepada mereka atas orang-orang Hagri itu dan sekutu mereka.
20Doch zij werden geholpen tegen hen, en de Hagarenen werden in hun hand gegeven, en allen, die met hen waren; omdat zij tot God riepen in den krijg, zo liet Hij Zich van hen verbidden, dewijl zij op Hem vertrouwden.
21Karena peperangan itu terjadi atas kehendak Allah, maka banyak musuh yang mereka bunuh. Mereka juga menawan 100.000 orang, dan merampas 50.000 unta, 250.000 domba dan 2.000 keledai. Setelah itu mereka menetap di daerah itu sampai pada masa bangsa Israel ditawan dan dibawa ke pembuangan.
21En zij voerden hun vee gevankelijk weg; van hun kemelen vijftig duizend, en tweehonderd en vijftig duizend schapen, en twee duizend ezelen, en honderd duizend zielen der mensen.
22(5:21)
22Want er vielen vele verwonden, dewijl de strijd van God was; en zij woonden in hun plaats, totdat zij gevankelijk weggevoerd werden.
23Sebagian suku Manasye tinggal di wilayah Basan sampai ke utara sejauh Baal-Hermon, Senir dan Gunung Hermon. Mereka makin lama makin banyak.
23De kinderen nu van den halven stam van Manasse woonden in dat land. Zij werden vermenigvuldigd van Basan tot aan Baal-Hermon, en Senir, en den berg Hermon.
24Inilah kepala-kepala kaum mereka: Hefer, Yisei, Eliel, Azriel, Yeremia, Hodawya dan Yahdiel. Mereka semua adalah prajurit-prajurit yang perkasa.
24Dezen nu waren de hoofden hunner vaderlijke huizen, te weten: Hefer, en Jisei, en Eliel, en Azriel, en Jeremia, en Hodavja, en Jahdiel; mannen sterk van kracht, mannen van naam, hoofden der huizen hunner vaderen.
25Orang Israel tidak setia kepada Allah yang disembah leluhur mereka. Mereka meninggalkan Dia dan beribadat kepada dewa-dewa bangsa-bangsa yang telah diusir oleh Allah dari negeri Kanaan.
25Maar zij hebben tegen den God hunner vaderen overtreden, en de goden der volken des lands nagehoereerd, welke God voor hun aangezichten had verdelgd.
26Karena itu Allah menggerakkan hati Pul raja Asyur, maka pergilah ia menyerbu negeri itu. Pul juga dikenal sebagai Tiglat-Pileser. Lalu suku Ruben, Gad dan suku Manasye yang di sebelah timur Yordan diangkutnya sebagai tawanan dan dibuang ke Halah, Habor, Hara dan ke suatu tempat dekat Sungai Gozan. Di sana mereka tinggal dan menetap sampai hari ini.
26Zo verwekte de God Israels den geest van Pul, den koning van Assyrie, en den geest van Tiglath-Pilneser, den koning van Assyrie, die voerde hen gevankelijk weg, te weten de Rubenieten, en de Gadieten, en den halven stam van Manasse; en hij bracht hen te Halah, en Habor, en Hara, en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag.