1Sebelum raja Mesir menyerang Gaza, TUHAN berbicara kepadaku mengenai negeri Filistin.
1Het woord des HEEREN, dat tot den profeet Jeremia geschiedde, tegen de Filistijnen; eer dat Farao Gaza sloeg.
2TUHAN berkata, "Lihat, air mengalir dari utara dan meluap seperti sungai yang sedang banjir melanda negeri serta isinya, kota-kota bersama penduduknya. Orang akan berteriak minta tolong dan seluruh rakyat meratap.
2Zo zegt de HEERE: Ziet, wateren komen op van het noorden, en zullen worden tot een overlopende beek, en overlopen het land en de volheid van hetzelve, de stad en die daarin wonen; en de mensen zullen schreeuwen, en al de inwoners des lands zullen huilen;
3Mereka akan mendengar derap kuda, bunyi derak-derik kereta, dan kertak-kertuk roda-rodanya. Orang tua akan menjadi lemah dan tidak lagi memikirkan anaknya.
3Vanwege het geluid van het geklater der hoeven zijner sterke paarden, vanwege het geraas zijner wagenen, en het bulderen zijner raderen; de vaders zien niet om naar de kinderen, vanwege de slappigheid der handen;
4Telah tiba saatnya bangsa Filistin dibinasakan seluruhnya, sehingga Tirus dan Sidon tidak lagi mendapat bantuan. Aku, TUHAN, akan membinasakan semua orang Filistin yang tersisa dari Kreta.
4Vanwege den dag, die er komt om alle Filistijnen te verstoren, om Tyrus en Sidon allen overgeblevenen helper af te snijden; want de HEERE zal de Filistijnen, het overblijfsel des eilands van Kafthor, verstoren.
5Orang Gaza ditimpa kesedihan besar; penduduk Askelon membisu. Sampai kapan orang Filistin yang tersisa terus berduka?
5Kaalheid is op Gaza gekomen; Askelon is uitgeroeid, met het overblijfsel huns dals; hoe lang zult gij uzelven insnijdingen maken?
6Kamu berteriak, 'Sampai kapan engkau menyerang, hai pedang TUHAN? Kembalilah ke sarungmu dan tinggallah di sana dengan tenang!'
6O wee, gij zwaard des HEEREN! Hoe lang zult gij niet stil houden? Vaar in uw schede, rust en wees stil!
7Tapi dapatkah ia menjadi tenang, apabila Aku sudah memerintahkannya untuk menyerang Askelon dan penduduk tepi pantai?"
7Hoe zoudt gij stil houden? De HEERE heeft toch aan het zwaard bevel gegeven; tegen Askelon en tegen de zeehaven, aldaar heeft Hij het besteld.