1Maka Elifas menjawab, "Omong kosong, Ayub, cakapmu sungguh tiada arti! Tak ada orang arif yang menjawab seperti kau ini, tak akan ia membela dirinya dengan kata-kata yang tak ada maknanya.
1Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide:
2(15:1)
2Zal een wijs man winderige wetenschap voor antwoord geven, en zal hij zijn buik vullen met oostenwind?
3(15:1)
3Bestraffende door woorden, die niet baten, en door redenen, met dewelke hij geen voordeel doet?
4Seandainya omonganmu itu dituruti, tak seorang pun takut atau berdoa kepada Allah lagi.
4Ja, gij vernietigt de vreze, en neemt het gebed voor het aangezicht Gods weg.
5Kata-katamu membuktikan bahwa engkau bersalah, tapi kejahatanmu kaututupi dengan bersilat lidah.
5Want uw mond leert uw ongerechtigheid, en gij hebt de tong der arglistigen verkoren.
6Tak perlu engkau kutuduh dan persalahkan, sebab oleh kata-katamu sendiri kau diadukan.
6Uw mond verdoemt u, en niet ik; en uw lippen getuigen tegen u.
7Kaukira engkau manusia pertama yang dilahirkan? Hadirkah engkau ketika gunung-gunung diciptakan?
7Zijt gij de eerste een mens geboren? Of zijt gij voor de heuvelen voortgebracht?
8Apakah kau mendengar Allah membuat rencana-Nya? Apakah hanya engkau yang mempunyai hikmat manusia?
8Hebt gij den verborgen raad Gods gehoord, en hebt gij de wijsheid naar u getrokken?
9Segala yang kauketahui, kami pun ketahui; segala yang kaufahami, jelas pula bagi kami.
9Wat weet gij, dat wij niet weten? Wat verstaat gij, dat bij ons niet is?
10Hikmat ini kami terima dari orang yang beruban; mereka sudah ada sebelum ayahmu dilahirkan!
10Onder ons is ook een grijze, ja, een stokoude, meerder van dagen dan uw vader.
11Mengapa penghiburan Allah enggan kauterima? Kami bicara dengan sabar dan lembut atas nama-Nya.
11Zijn de vertroostingen Gods u te klein, en schuilt er enige zaak bij u?
12Tetapi kau naik pitam, matamu menyala-nyala;
12Waarom rukt uw hart u weg, en waarom wenken uw ogen?
13kau marah kepada Allah dan membantah-Nya.
13Dat gij uw geest keert tegen God, en zulke redenen uit uw mond laat uitgaan.
14Mungkinkah manusia sama sekali tak salah? Dapatkah ia dibenarkan di hadapan Allah?
14Wat is de mens, dat hij zuiver zou zijn, en die geboren is van een vrouw, dat hij rechtvaardig zou zijn?
15Bahkan kepada malaikat pun Allah tidak percaya; mereka tidak suci pada pemandangan-Nya.
15Zie, op Zijn heiligen zou Hij niet vertrouwen, en de hemelen zijn niet zuiver in Zijn ogen.
16Apalagi manusia yang bejat dan ternoda, yang meneguk kejahatan seperti air saja.
16Hoeveel te meer is een man gruwelijk en stinkende, die het onrecht indrinkt als water?
17Dengar Ayub, kau akan kuterangkan sesuatu,
17Ik zal u wijzen, hoor mij aan, en hetgeen ik gezien heb, dat zal ik vertellen;
18yang diajarkan orang arif kepadaku. Ajaran itu diterimanya dari leluhurnya, dan diteruskan dengan lengkap kepada keturunannya.
18Hetwelk de wijzen verkondigd hebben, en men voor hun vaderen niet verborgen heeft;
19Waktu itu tak ada orang asing di negeri mereka; tak ada yang menyesatkan mereka dari Allah.
19Denwelken alleen het land gegeven was, en door welker midden niemand vreemds doorging.
20Orang jahat yang menindas sesamanya, akan merasa cemas sepanjang hidupnya.
20Te allen dage doet de goddeloze zichzelven weedom aan; en weinige jaren in getal zijn voor den tiran weggelegd.
21Bunyi-bunyi dahsyat memekakkan telinganya; di saat yang aman perampok datang menyerangnya.
21Het geluid der verschrikkingen is in zijn oren; in den vrede zelven komt de verwoester hem over.
22Tak ada harapan baginya mengelak kegelapan, sebab pedang pembunuh mengejarnya pada setiap kesempatan.
22Hij gelooft niet uit de duisternis weder te keren, maar dat hij beloerd wordt ten zwaarde.
23Burung-burung nasar menunggu saat kematiannya, mereka hendak melahap mayatnya. Maka sadarlah ia bahwa suramlah hari depannya.
23Hij zwerft heen en weder om brood, waar het zijn mag; hij weet, dat bij zijn hand gereed is de dag der duisternis.
24Bencana bagaikan raja perkasa, sudah siap hendak menyergapnya.
24Angst en benauwdheid verschrikken hem; zij overweldigt hem, gelijk een koning, bereid ten strijde.
25Begitulah nasib orang yang menantang Allah, dan berani melawan Yang Mahakuasa.
25Want hij strekt tegen God zijn hand uit, en tegen den Almachtige stelt hij zich geweldiglijk aan.
26Dengan sombong ia menyerbu dan melawan Allah; diangkatnya perisainya, ia pantang mengalah.
26Hij loopt tegen Hem aan met den hals, met zijn dikke, hoog verhevene schilden.
27(15:26)
27Omdat hij zijn aangezicht met zijn vet bedekt heeft, en rimpelen gemaakt om de weekdarmen;
28Ia menetap di kota-kota yang porak-poranda, di rumah-rumah yang tak ada penghuninya. Kota-kota itu sudah ditentukan untuk tetap menjadi reruntuhan.
28En heeft bewoond verdelgde steden, en huizen, die men niet bewoonde, die gereed waren tot steen hopen te worden.
29Kekayaan orang itu akan hilang tanpa bekas; harta bendanya akan habis tandas.
29Hij zal niet rijk worden, en zijn vermogen zal niet bestaan; en hun volmaaktheid zal zich niet uitbreiden op de aarde.
30Ia tak akan luput dari gelap gulita; api akan menghanguskan tunas-tunasnya. Ia akan musnah oleh hembusan mulut Allah.
30Hij zal van de duisternis niet ontwijken, de vlam zal zijn scheut verdrogen; hij zal wijken door het geblaas zijns monds.
31Jika ia percaya kepada yang tak berguna, akan tertipulah ia; dan imbalan yang akan diterimanya, tidak berguna juga.
31Hij betrouwe niet op ijdelheid, waardoor hij verleid wordt; want ijdelheid zal zijn vergelding wezen.
32Sebelum tiba masanya, ia akan mati, seperti dahan layu yang tak dapat hijau lagi.
32Als zijn dag nog niet is, zal hij vervuld worden; want zijn tak zal niet groenen.
33Ia seperti pohon anggur yang gugur buahnya, seperti pohon zaitun yang rontok bunganya.
33Men zal zijn onrijpe druiven afrukken, als van een wijnstok, en zijn bloeisel afwerpen, als van een olijfboom.
34Orang yang jahat tak akan berketurunan; habis terbakarlah rumah yang dibangunnya dari hasil suapan.
34Want de vergadering der huichelaren wordt eenzaam, en het vuur verteert de tenten der geschenken.
35Itulah mereka yang merancangkan kejahatan dan melaksanakannya; tipu muslihat selalu terkandung dalam hatinya."
35Zijn ontvangen moeite, en baren ijdelheid, en hun buik richt bedrog aan.