¹Lalu Ayub menjawab, "Andaikata duka nestapaku ditimbang beratnya,

¹Maar Job antwoordde en zeide:

²(6:1)

²Och, of mijn verdriet recht gewogen wierd, en men mijn ellende samen in een weegschaal ophief!

³pasti lebih berat daripada pasir samudra. Jadi, jangan heran jika kata-kataku kurang hati-hati serta terburu-buru.

³Want het zou nu zwaarder zijn dan het zand der zeeen; daarom worden mijn woorden opgezwolgen.

⁴Panah dari Yang Mahakuasa menembus tubuhku; racunnya menyebar ke seluruh jiwa ragaku. Kedahsyatan Allah sangat mengerikan, dan menyerang aku bagai pasukan lawan.

⁴Want de pijlen des Almachtigen zijn in mij, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt; de verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij.

⁵Keledai akan puas jika diberi rumput muda, begitu pula lembu jika diberi makanannya.

⁵Rochelt ook de woudezel bij het jonge gras? Loeit de os bij zijn voeder?

⁶Tetapi makanan hambar, siapa suka? Mana boleh putih telur ada rasanya?

⁶Wordt ook het onsmakelijke gegeten zonder zout? Is er smaak in het witte des dooiers?

⁷Tidak sudi aku menyentuhnya; muak aku jika memakannya.

⁷Mijn ziel weigert uw woorden aan te roeren; die zijn als mijn laffe spijze.

⁸Mengapa Allah enggan mendengar doaku? Mengapa tak diperhatikan-Nya seruanku?

⁸Och, of mijn begeerte kwame, en dat God mijn verwachting gave;

⁹Kiranya Allah berkenan meremukkan aku! Kiranya Ia bertindak dan membunuh aku!

⁹En dat het Gode beliefde, dat Hij mij verbrijzelde, Zijn hand losliet, en een einde met mij maakte!

¹⁰Bagiku hal itu akan merupakan hiburan; aku bakal menari di tengah penderitaan. Segala perintah Allah Yang Mahakudus, telah kutaati dan kuperhatikan terus.

¹⁰Dat zou nog mijn troost zijn, en zou mij verkwikken in den weedom, zo Hij niet spaarde; want ik heb de redenen des Heiligen niet verborgen gehouden.

¹¹Apa kekuatanku sehingga aku masih ada? Apa harapanku untuk ingin hidup lebih lama?

¹¹Wat is mijn kracht, dat ik hopen zou? Of welk is mijn einde, dat ik mijn leven verlengen zou?

¹²Sekuat batukah badanku ini? Dari tembagakah tubuhku ini?

¹²Is mijn kracht stenen kracht? Is mijn vlees staal?

¹³Habislah tenagaku mencari bantuan; bagiku tak ada lagi pertolongan.

¹³Is dan mijn hulp niet in mij, en is de wijsheid uit mij verdreven?

¹⁴Dalam derita seperti ini, kudambakan sahabat sejati. Entah aku masih tetap setia atau sudah melalaikan Yang Mahakuasa.

¹⁴Aan hem, die versmolten is, zou van zijn vriend weldadigheid geschieden; of hij zou de vreze des Almachtigen verlaten.

¹⁵Tetapi kamu, hai kawan-kawan, tak dapat dipercaya dan diandalkan. Kamu seperti kali yang habis airnya, di kala hujan tak kunjung tiba.

¹⁵Mijn broeders hebben trouwelooslijk gehandeld als een beek; als de storting der beken gaan zij door;

¹⁶Kamu seperti sungai yang diam dan kaku, karena tertutup salju dan air beku.

¹⁶Die verdonkerd zijn van het ijs, en in dewelke de sneeuw zich verbergt.

¹⁷Segera bila tiba musim panas, salju dan es itu hilang tanpa bekas. Dasar sungai menjadi gersang, tidak berair dan kering kerontang.

¹⁷Ten tijde, als zij van hitte vervlieten, worden zij uitgedelgd; als zij warm worden, verdwijnen zij uit haar plaats.

¹⁸Kafilah-kafilah sesat ketika mencari air; mereka mengembara dan mati di padang pasir.

¹⁸De gangen haars wegs wenden zich ter zijde af; zij lopen op in het woeste, en vergaan.

¹⁹Kafilah dari Syeba dan dari Tema mencari air itu dan mengharapkannya.

¹⁹De reizigers van Thema zien ze, de wandelaars van Scheba wachten op haar.

²⁰Tetapi harapan mereka sia-sia di tepi kali yang tiada airnya.

²⁰Zij worden beschaamd, omdat elkeen vertrouwde; als zij daartoe komen, zo worden zij schaamrood.

²¹Seperti sungai itulah kamu, kawanku; kaumundur dan takut melihat deritaku.

²¹Voorwaar, alzo zijt gijlieden mij nu niets geworden; gij hebt gezien de ontzetting, en gij hebt gevreesd.

²²Kenapa? Apakah kuminta sesuatu darimu? Atau menyuruhmu menyogok orang untuk kepentinganku?

²²Heb ik gezegd: Brengt mij, en geeft geschenken voor mij van uw vermogen?

²³Apakah aku minta diselamatkan dan ditebus dari musuh yang tak berbelaskasihan?

²³Of bevrijdt mij van de hand des verdrukkers, en verlost mij van de hand der tirannen?

²⁴Nah, ajarilah aku, tunjukkanlah kesalahanku! Aku akan diam dan mendengarkan perkataanmu.

²⁴Leert mij, en ik zal zwijgen, en geeft mij te verstaan, waarin ik gedwaald heb.

²⁵Kata-kata yang tulus menyejukkan hati, tetapi bicaramu kosong, tiada arti!

²⁵O, hoe krachtig zijn de rechte redenen! Maar wat bestraft het bestraffen, dat van ulieden is?

²⁶Segala perkataanku kamu anggap angin saja; percuma kamu jawab aku yang sudah putus asa.

²⁶Zult gij, om te bestraffen, woorden bedenken, en zullen de redenen des mismoedigen voor wind zijn?

²⁷Bahkan anak yatim piatu kamu undikan nasibnya, teman karibmu kamu curangi untuk menjadi kaya.

²⁷Ook werpt gij u op een wees; en gij graaft tegen uw vriend.

²⁸Coba, perhatikanlah aku; masakan aku ini berdusta kepadamu?

²⁸Maar nu, belieft het u, wendt u tot mij, en het zal voor ulieder aangezicht zijn, of ik liege.

²⁹Jangan bertindak tak adil, sadarlah! Jangan mencela aku, aku sungguh tak salah.

²⁹Keert toch weder, laat er geen onrecht wezen, ja, keert weder; nog zal mijn gerechtigheid daarin zijn.

³⁰Apakah pada sangkamu aku berdusta, tak bisa membedakan yang baik dan yang tercela?

³⁰Zou onrecht op mijn tong wezen? Zou mijn gehemelte niet de ellenden te verstaan geven?